Inhoud blog
  • Kerstverhaal: Jeske (deel 2)
  • Kerstverhaal: Jeske (deel 1)
    Zoeken in blog

    Kerstverhaal van Frans Depeuter: Jeske

    24-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerstverhaal: Jeske (deel 1)

     JESKE

    (het waar gebeurde verhaal van Sepke Facteur)

    Kerstverhaal

    FRANS DEPEUTER

     

    © Frans Depeuter, De Heikens 29, 2250 Olen

    Tel. 014/ 266 339


    Voor Felix, Gerard, Stijn, Cyriel, Nest, Filip

    en al die andere Vlaamse meesters

    die ons leerden wat vertellen is.

     

    In ’52 was het, het laatste jaar van de oorlog in Korea. Van bij ons in Gooreind waren er twee naar ginder gegaan om tegen de communisten te vechten: Mon van Gutte Nelles en den Djek. En voor de rest was er sinds de bevrijding niks bijzonders gebeurd in ons dorp. Alles ging zijn gewone gang: er werd geboren en gestorven en daartussenin werd wat gevrijd en gevochten soms.

    Gooreind was toen nog een dorpje van 348 huizen, waarin hoop en al 2000 mensen woonden. Een strontdorpje, met een pastoor en een champetter, zelfs een dokter vondt ge er niet. Maar er waren wel 16 cafés, en voorts een smid die ook velo’s repareerde, een drogisterij-en-bakkerij-tegelijk, Mitteke Snoep met haar kalissestokken, een ellegoedwinkel, en de schoenmakerij van Staf Pit, die de hele dag voor zijn raam nageltjes zat te tuffen.

    En een postbode was er ook natuurlijk. Sepke heette hij, maar iedereen zei “’t Facteurke”. Sepke was iemand die het leven van de schone kant bezag en ‘s morgens fluitend naar zijn werk reed. Om 7 uur stond hij al in ‘t kantoortje de post te sorteren, in houten bakken, volgens ‘t zelfde plan als hij zijn ronde deed. Het Dorp, de Grote Steenweg, de Driehoek, de Dreef, de Molenbaan, de Kleine Rees, de Kasteellaan, de Veldweg, de Ekelaar, de Slijkstraat, de Boskant, en dan langs de Mostenbeek naar den Donk toe en zo terug naar 't centrum. Al 21 jaar deed hij dat, zes keren per week, door weer en wind, met een oude krakende fiets met van voren een leren zak erop.

    Sepke hield van zijn werk, zijn werk was zijn leven voor hem. Een dikke pree zat er wel niet aan vast, maar het contentement gaat boven de cent, zei hij altijd. Goede tijdingen brengen, dat deed hem deugd: een huwelijksaankondiging, een geboortekaartje, een liefdesbrief - dat rook hij aan de parfum. En als ‘t kwade tijdingen waren, dan was hij daar om te troosten.

    Ja, ‘t Facteurke zag zijn mensen graag. Als hij voorbijreed, dan stak hij zijn hand omhoog en riep iets van “Koud weer vandaag, hè Dimpna?” of “De haag aan ‘t scheren, Thijs?” iets wat iedereen zag en eigenlijk niet eens gezegd moest worden. En hij nam zijn tijd om wat te praten, want tijd had Sepke méér dan genoeg. Hij woonde heel alleen in ‘t huis van zijn ouders, dat veel te groot was voor hem. ‘t Gebeurde wel eens dat hij zat te knutselen in ‘t schuurtje, aan de werkbank van zijn vader zaliger, een beeldje maken of zo, maar voor de rest had hij niet veel om handen.

    Van trouwen was er nooit wat gekomen. Sepke had de woorden van zijn vader goed onthouden: “Pas op, jong, voor ‘t achterste van een ezel en ‘t voorste van een vrouw”. Op zijn ronde had hij genoeg gezien en gehoord, van koppels die elkander in ‘t haar vlogen, en van vloeken en tieren. Zoals bij Sus Vink, en Gutte Nelles, en bij Jef ‘Tedju’ van Hemel.  En ook thuis bij zijn ouders was er wel eens vuur in de pan geschoten. Het huwelijk, vond Sepke, dat  was eerst smakken en likken, en dan hakken en pikken.

     

    *************

     

    En dat was ook wat Maaike Vanderpol van ‘t Schuin Deurke ervan dacht. Als die haar boekje begon open te doen over den Djek!¼ Den Djek was een Engelsman die na de oorlog in ‘t Schuin Deurke was blijven plakken. Hij had Maaike twee klein mannen aangesmeerd en was dan naar Korea getrokken. En Maaike kon maar zien hoe ze de bekjes kon vullen, want nog geen frank had hij naar huis gestuurd.

    Café ‘t Schuin Deurke was één van de kapelletjes waar Sepke altijd aanlegde. Het was het laatste huis van zijn ronde, helemaal in de uithoek van de Donk. Als Sepke daar in de vroege namiddag arriveerde, was er nog geen kat te zien. Maar tegen de avond aan, wanneer die van ‘t cementfabriek het stof uit hun keel kwamen spoelen, dan was ‘t er volle bak.

    “Bij Maaike Vanderpol kunt ge plakken zonder colle,” lachten ze wel eens. Want iedereen wist dat Maaike niet verlegen was om de trap op te gaan. ‘t Was niet voor niet dat haar café ‘t Schuin Deurke heette. En Maaike zelf deed daar ook geen doekjes om. Haar vent ginder in Korea zou van zijn pieterke ook geen paterke maken, zei ze, waarom zou zij dan haar portemonnee op de knip doen?

    Eigenlijk deed ze ‘t alleen maar om ’t schoolgeld van haar kinderen te kunnen betalen, die in Notre-Dame-des-Anges op pensionaat waren en aan wie ze een beter leven wou geven dan het hare, had ze eens tegen Sepke gezegd. Want tegen Sepke vertelde Maaike alles¼ behalve wat ze niet kwijt wou. Van wie ze dat trommeltje had gekregen waarmee ze nu alweer een tijdje rondliep, dat zou geen mens te weten komen. Er waren er die Sepke aanwezen, omdat hij zoveel bij haar zat, maar niemand beter dan Sepke zelf wist dat daar niks van aan was.

    O ja, Sepke zat graag bij Maaike, dat wel, en Maaike zat graag bij Sepke, maar wat was daar verkeerd aan? Thuis zat er toch niemand te wachten. En dat hij na elke ronde in ‘t Schuin Deurke afstapte, och, ook aan de andere cafés kon Sepke niet voorbij zonder zijn fiets tegen de muur te zetten. Het begon al in De Keizer, in de hoek van de markt. Daar ging hij een koffie drinken met een neutje jenever erbij, nadat hij ‘t Dorp gedaan had.

    Vanuit De Keizer had hij een gezicht op ‘t grootste deel van de markt en op de kerk. En op het stalletje dat daarnaast stond: een hutje met een strooien dak, dat hij zelf nog gemaakt had. En ook de houten beelden had hij zelf gesneden en geschilderd. De Maagd Maria met haar hemelsblauwe mantel. Het Kindje Jezus, wiens kopke eigenlijk een beetje te groot was uitgevallen. En de heilige Jozef met zijn staf en zijn sandalen. En de os en de ezel natuurlijk, maar die waren eigenlijk ook niet zo goed gelukt, vond hij, het leken meer grote Sint-Bernardshonden met gebreide mutsjes op hun kop.

    Ja, voordat Sepke aan de Grote Steenweg begon, moest hij een beetje bijtanken, zei hij, want ‘t was verdjuus een zware ronde, vast en zeker. En vooral in deze tijd van ‘t jaar, omstreeks Kerstmis, wanneer iedereen een kaartje stuurde naar iedereen. Op zo’n dagen zat zijn tas bomvol. En daar kwam nog bij dat hij op veel plaatsen werd binnengeroepen voor een borrel of een fooi, zodat de ronde twee keer zo lang duurde als anders.

     

    *************

     

    Toen hij langs de Mostenbeek reed, begon het weer te sneeuwen. Van die verse klamme vlokken die op zijn bril kleefden, zodat hij soms moest stoppen om de glazen schoon te maken. En dan stond Sepke even te kijken naar de sneeuw die zich tegen de oever van de beek had opgehoopt als een dikke laag watten. En naar de populieren erachter die hun zilveren takken tegen de grijze hemel opstaken¼

    Het had pakken gesneeuwd de laatste dagen: van de stapels maathout die naast de weg lagen, was amper nog wat te zien. En na de sneeuw was er een vlaag regen gekomen, en daarop had het zo hard gevroren dat de telefoondraad hier en daar was geknapt. De weg lag er verraderlijk glad bij. Als Sepke wat te fel op de pedalen duwde, slipte het achterste wiel weg. De koude wind deed goed in zijn gezicht, want hij voelde zich wat beneveld, net of er stond een molentje in zijn hoofd te draaien.

    Nog drie huizen en dan zat het er alweer op: de dikke Brems waar nooit iemand thuis was overdag, boer Hannes die nog te gierig was om een zalig kerstfeest te wensen, en het Schuin Deurke. Daar zou hij wat op adem kunnen komen en misschien wachten tot het sneeuwen geminderd was¼

     

    *************

     

    Het was vreemd, anders zat Maaike altijd achter ‘t venster en nu was er geen teken van leven. Ook was de cafédeur op slot. Sepke stond al op het punt om weer op de fiets te springen, toen hij een zwak geluid hoorde. Net of iemand iets riep, van diep in het huis. Het Facteurke plantte zijn fiets terug tegen de schutting en liep door het Ptuintje naar achter. Ja, hier bleek de deur niet gesloten, er moest dus toch iemand in huis zijn.

    “Hello,” riep Sepke. “Is er iemand?”

    De ruiten van de achterkeuken waren helemaal bewasemd van de waterketel die stond te fluiten op het gasvuur. Sepke draaide de kraan dicht en liep verder de woning in.

    “Hello? Maaike?” riep hij nog eens. En opnieuw kwam het hem voor dat hij iets hoorde. Een zacht gekreun leek het, als van iemand die zich bezeerd heeft. “Ochgot!” dacht Sepke, “Gottenheer! ‘t zal Maaike toch niet zijn zeker!?” Het zou wel iets voor half januari worden, had ze gezegd, maar ge weet maar nooit¼

    Hij duwde de deur van de keuken verder open en toen zag hij haar. Ze zat met de rug tegen de muur, de knieën wijd opgetrokken en de rok opgeschort, en tussen de dijen op de vloer niets dan bloed. Sepke verschoot er zo van dat hij eerst geen woord kon uitbrengen. Maar dan gooide hij zijn pet op tafel en hurkte bij haar neer.

     “Maar Maaike toch,” zei hij. “Maar Maaike toch.”

    Sepke wist niet wat hij moest doen. Hij keek in ‘t rond, liep naar de kast, deed die open, deed die weer toe, pakte een handdoek die op tafel lag, hing die op de stoel¼ en dan zag hij de telefoon. Hij nam de hoorn op, maar¼ er kwam geen geluid uit. Gottendju, dat was waar ook! de draad die het begeven had! dat mankeerde er nog maar aan!¼

    Sepke knielde weer bij Maaike. “Doet het zeer, meiske?” vroeg hij en het leek of er op Maaikes gezicht een glimlach verscheen. Ze mompelde iets en wees met haar hand¼ De moor, ja ja, nu begreep Sepke het, hij liep naar de achterkeuken, vond een bekken onder de pompsteen, goot er de inhoud van de fluitketel in over en pompte er wat koud water bij.

    En dan zat hij opnieuw bij Maaike, die met toegeknepen ogen met twee handen op haar buik drukte¼ En daar, tussen dat nat kroezelhaar, daar zag Sepke iets blinken, iets wat groter en groter werd. Sepke zag hoe Maaikes kakebeenderen zich opeenklemden van het persen, en toen¼ toen legde ook hij zijn hand op haar blote buik om wat mee te duwen.

    En dan zag hij het hoofdje komen, rood en glimmend als een knolradijs, en “Ja!” zei Sepke, “duwen, Maaike!” En Maaike duwde en perste en huilde en schreeuwde. En ook de schoudertjes waren nu zichtbaar, en het lijfje en de armpjes. “Nóg, Maaike!” riep hij weer, “Nog een beetje!”¼ En dan stak Sepke zijn handen uit, en hij aarzelde nog even, veegde zijn vingers over zijn broek en pakte het lijfje beet. “Duwen, Maaike!” zei hij opnieuw, terwijl hij heel voorzichtig meetrok, “duwen, het komt!” En het lijfje werd groter, en nog groter, daar waren de billetjes al, en de knietjes, en de beentjes. En ineens hield Sepke dat warme ding in zijn handen, en hij klemde zijn lippen opeen van blijdschap. En ook Maaike lachte en schreide tegelijk, maar toch met een beetje schrik in haar ogen, vond Sepke, en daarom legde hij de baby op haar buik en zei: “Zie eens hoe schoon, het is net een poppetje!” En dan ineens ging het mondje open en het poppetje begon te schreien, te huilen, te krijten, alsof het aan heel de wereld wou laten horen dat hij er was¼

    En toen werd het geluk van Sepke nog groter omdat hij zag hoe gelukkig Mááike was, en hij sloeg zijn vuist in zijn handpalm en “Yes!” riep hij, “yes!” en hij had zin om te dansen en te zingen en om Maaike vast te pakken en¼ ik weet niet wat nog allemaal!¼


    (Lees verder in deel 2) 

    *************

     

     

    24-12-2006 om 00:00 geschreven door Frans Depeuter

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (12 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerstverhaal: Jeske (deel 2)


    Kerstverhaal: Jeske (deel 2: lees eerst deel 1)

    “Yes!
    ¼ yes!!¼ yes!!!¼” Dat was het enige wat door Sepkes hoofd ging, terwijl hij langs de Mostenbeek naar het dorp toe reed. De wind duwde in zijn rug, zodat hij amper moest trappen om vooruit te komen.

    Er schoot een gloed door Sepkes lijf, een soort van roes zoals hij nog nooit tevoren gekend had. Misschien lag het ook wel aan de fles Bols die hij van Maaike onder de tapkast had moeten halen, maar er was toch nog wat anders. Dat glibberig brokje leven dat hij in zijn armen had gehouden, die piepkleine handjes, die rozige lipjes op de witte borst van Maaike!¼

    “Yes!” zei hij opnieuw terwijl hij er nog een zetje bijdeed.

    Jes, zo had Maaike gezegd dat het kindje ook moest heten. Jeske, omdat dat het eerste was wat de kleine gehoord had. En ze had ook gevraagd aan Sepke of hij peter wou zijn en er was niks op de wereld waar hij met zoveel plezier ja op had gezegd.

    Sepke hield er een flinke vaart in, want hij wou zo vlug mogelijk in ‘t dorp zijn om het nieuws te vertellen. De wielen schoven af en toe wat onderuit, maar daar lette hij niet op. Hij dacht alleen maar aan Jeske en Maaike, die hij in ‘t Schuin Deurke had achtergelaten. “Ga maar,” had ze gezegd, “ik red het wel,” maar hij had zich toch voorgenomen om Lies van den Dikke, de baker, te verwittigen dat die toch maar eens moest gaan kijken of alles in orde was.

     “Yes!” riep hij nog eens terwijl hij recht op de trappers ging staan en de rubberbanden hoorde slippen op het ijs.

    Maar dan gebeurde het¼ Ineens glipten de wielen opzij en voordat Sepke het wist, lag hij op de grond en gleed dwars over de baan. Hij kwam tegen een stapel houtblokken terecht, die boven op zijn fiets donderden. En daar lag hij, met het linkerbeen geklemd onder het zware gewicht. Wat hij ook duwde en trok, er was geen beweging in te krijgen¼

    Sepke lag op zijn rug in de sneeuw en voelde de kilte door zijn kleren dringen. Hij moést en zoú hier onderuit komen! Hij probeerde met zijn rechtervoet de blokken weg te stoten, maar ook dat was onbegonnen werk. Dan duwde hij zich wat overeind op zijn ellebogen, maar dat hielp al evenmin. Zijn been zat tot aan de knie klemvast onder het frame van de fiets, die door de druk van het hout wel duizend kilo leek te wegen.

    Het enige wat het Facteurke kon doen, was stil blijven liggen, want elke keer als hij moeite deed om los te komen, voelde hij een hevige pijn in zijn zij onder aan de ribben¼

     

    *************

     

    Hoelang hij daar gelegen had, daar had hij geen benul van. Hij was zijn bril kwijtgeraakt en zonder bril zag hij geen wijzer op zijn horloge staan. Het begon al te donkeren en het sneeuwde nog altijd en het was nog kouder geworden. Zijn kleren waren ijzig doorweekt en af en toe liep er een rilling over zijn rug alsof er een paling onder zijn hemd gleed.

    Verdjuus toch! Was hij nu de andere kant op gegleden, naar de Mostenbeek toe, dan was hij er met een nat pak van afgekomen. Misschien lag hij hier nog de hele nacht!¼ Sepke probeerde nog eens om zijn been vrij te krijgen, maar ‘t was boter aan de galg. En roepen had ook geen zin natuurlijk, want wie zou hem hier horen? De weg lag helemaal verlaten van ‘t ene eind tot het andere.

    Of nee¼ toch niet¼ Ginds aan de rand van het bos zag hij vaag iets bewegen. Een flauw schijnsel, dat achter de sneeuw verdween en weer opflakkerde. En dat naderbij leek te komen¼ Als hij zijn bril nu maar had, dan kon hij beter zien wie of wat het was¼ Ja, het licht kwam dichterbij en af en toe schommelde het even, zoals iemand die een lantaarn draagt¼

    Sepke kneep zijn ogen tot spleten¼ Het was wel degelijk een persoon met een lantaarn in de hand. Hij had een lange jas aan en een kap op het hoofd. “Hoi!” riep Sepke, “hoi, meneer!” De man had ook een lange stok bij zich, als een soort wandelstaf, en hij droeg een witte baard, of was het misschien de sneeuw die op zijn jas kleefde?¼

    “Hoi!” riep Sepke nog eens, “wilt ge mij eens helpen, meneer!?”

    De man bleef staan en deed de kap van zijn hoofd¼

    “Hoi!” riep Sepke nog luider.

    Nu had de man ‘t Facteurke bemerkt. Hij liep op hem toe en zonder wat te zeggen stak hij als een hefboom zijn staf onder de fiets, die hij probeerde op te wrikken. En toen dat niet lukte, begon hij met de blote handen een voor een de besneeuwde houtblokken weg te kantelen. Eindelijk kon Sepke het rijwiel omhoogduwen. Hij kroop overeind en plooide een paar keren zijn stramme linkerbeen. Gelukkig was er niets gebroken en ook de fiets bleek niet beschadigd. Sepke klopte wat sneeuw van zijn kleren terwijl hij zich omkeerde om de vreemdeling te bedanken¼

    Maar¼ er was niemand te bespeuren, hoe kon dat nu?¼ Het Facteurke keek naar links en rechts over de weg, die er even verlaten bijlag als daarstraks¼ Waar was die man gebleven? Sepke begreep er niets van, hij speurde opnieuw de weg af maar er was geen levende ziel te bekennen. Hij kon toch niet gedroomd hebben, nee. Daar lagen de houtblokken, daar was de indruk van zijn lichaam, daar vond hij zijn bril, en daar, half onder de sneeuw¼ bemerkte hij de wandelstaf van de vreemde man!¼

     

    *************

     

    Toen Sepke op het dorpsplein aankwam, wou hij recht naar De Keizer rijden. Hij moest telefoneren om de baker te verwittigen voor Maaike. En aan de kachel zou hij zich wat kunnen verwarmen en zijn kleren laten drogen. En tegelijk kon hij aan het hele café vertellen wat hem overkomen was.

    Maar och, ze zouden hem waarschijnlijk niet geloven, ze zouden weer zeggen dat hij er te veel ophad en van zattigheid zijn fiets niet had kunnen rechthouden. Zoals die keer dat hij in een maïsveld was terechtgekomen, en toen hij Fientje Beulens had omvergereden. En dat van die man met zijn lantaarn, och, er waren er ook die bééstjes zagen als ze in de olie waren, zouden ze lachen.

    Het had zo goed als opgehouden met sneeuwen. Door het licht van de straatlantaarns dwarrelden nog wat schrale vlokken. De huizen om het pleintje en de kerk lagen erbij als op een kerstkaart. En ook het stalletje lag onder de sneeuw ingedekt.

    Zijn stalletje, met zijn Heilige Familie!¼ Ineens schoot er een gekke idee door zijn hoofd: als hij nu dáár eens alles ging vertellen. Tegen Maria en Jozef, die zouden wel zwijgen en luisteren. En hem geloven, zij zouden hem niet uitlachen!¼ Met de fiets aan de hand liep Sepke naar de kerststal toe, zette het rijtuig tegen de bank, veegde de sneeuw van de zitting en¼

    Maar gatverdjuus!¼ wat was dat nu weer?¼ De heilige Jozef!?¼ Waar was de heilige Jozef gebleven!?¼ Daarstraks stond hij daar nog, schuin achter de kribbe, leunend op zijn wandelstok. Met de kap over het hoofd en zijn oude sandalen aan¼

    Sepke liep naar het hek dat rond de stal was opgetrokken en dan bemerkte hij iets vreemds. Van de plaats waar het beeld gestaan had, liepen voetsporen naar het hek. Twee voeten slechts, en geen enkel spoor liep náár het stalletje toe. Net of Jozef was op zijn eentje weggewandeld¼

    Ietwat in de war ging Sepke op de bank zitten. Hij begreep er niets meer van. Al die ongewone dingen die vandaag gebeurd waren. Eerst met Maaike en Jeske, dan die tuimelpartij en die man met zijn baard die hem te hulp was gekomen, en nu weer dat beeld dat verdwenen was¼

    Zou hij het dan toch maar dromen, vroeg Sepke zich af, terwijl hij in het rond keek¼ Maar nee, het wás er allemaal: café De Keizer met zijn verlichte ramen, het winkeltje van Mitteke Snoep, het dorpshuis, de Grote Steenweg, de twee oude beuken naast de pastorie, de sneeuw die opnieuw met grote vlokken uit de avond dwarrelde¼

    Sepke keek naar omhoog en voelde zich duizelig worden. Het kwam hem voor alsof hij door een witte trechter in de hemel werd gezogen. Ook waren er weer die rillingen die over zijn rug liepen en er kriebelde iets in zijn keel. Hij trok de kraag van zijn dienstjas wat hoger en bleef zitten, nog een uur misschien, misschien nog langer¼

     

    *************

     

    Ja, dat is het verhaal van ‘t Facteurke, een verhaal dat echt gebeurd is. Die van Gooreind hebben het nochtans nooit geloofd, want ‘s anderendaags stond het beeld van Jozef in de stal zoals de andere dagen, alleen Sepke moet gezien hebben dat hij weggeweest was. En van die vreemdeling met zijn stok, daar lachten de mensen nog harder mee.

    En misschien gelooft gij het ook niet. En dan zou ik kunnen zeggen: Ga het maar vragen aan Sepke zelf, maar dat zal niet meer gaan. Vier dagen nadien, toen de kerstdagen voorbij waren, hebben ze ‘t Facteurke gevonden. Het was al zo vreemd geweest dat hij de brieven en kaartjes niet meer kwam brengen, en toen is Sooi Lammes, zijn naaste buur, bij hem gaan aankloppen. Sepke zat dood in zijn fauteuil, het lichaam al helemaal verstijfd.

    Ik zou ook kunnen zeggen: Ga het dan vragen aan Maaike, maar ook dat is te laat. Maaike was 68 toen ze stierf, en haar twee dochters, - ge weet wel, die van de Notre-Dame-des-Anges, - praten liever niet meer over hun moeder. Maar er is er één die nog wél graag praat over haar en die zweert: er is geen woord gelogen van al ge zonet gehoord hebt, op die kerstnacht zijn heel rare dingen gebeurd, zo waar als ik Jeske Vanderpol heet.

     

    Frans Depeuter

    29-12-2006 om 19:16 geschreven door Frans Depeuter

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (10 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!