Toen hij het kleine plantje vond, boog hij aandachtig naar de grond en dan, om wortels en om mos groef hij de fijne aarde los, voorzichtig - dat zijn hand niets schond.
Behoedzaam rondom aangevat droeg hij het langs het slingerpad van bos en akker voor zich uit, en schoof het thuis in 't licht der ruit zoals hij het gevonden had.
Dan, fluitende en welgezind mengde hij zoekend eerst de tint; diepblauw en zwart ineengevloeid, met enk'le druppels rood doorgloeid, dat het tot purper samenbindt.
En uur aan uur trok stil voorbij; zó diep verzonken werkte hij, dat het hem soms was of zijn hand de vezels tastte van de plant- zo glanzend kwam de omtrek vrij.
Totdat het gaaf te prijken stond: de wortels scheem'rend afgerond, het uitgesprongen groene blad scherp in zijn karteling gevat tegen de lichte achtergrond;
de bloemkroon purper violet, de hokjes om het hart gebed en boven de geknikte steel de honingsporen, het juweel vijfvlakkig: kantig neergezet.
In 't vallend donker toefde hij nog dralend bij zijn akelei; dan, in het laatste licht van 't raam schreef hij de letters van zijn naam en 't jaartal glimlachend erbij.
Ida Gerhardt
Roodborstje
Soms tikt een gedicht op het raam Ik sta op en laat hem erin Een enkele keer heeft dat geen zin Ik voed hem en geef hem een naam
Maar soms denk ik: ach laat maar staan Al regent het nog zo hard Vandaag ben ik boe en geen bard Hij mag naar een ander toe gaan.
Dat doet hij dan ook na een tijd Hij vliegt mijn gezichtsveld uit En meteen daarop heb ik spijt: Geen lente en geen nieuw geluid
Zo ging al zo dikwijls de Mei van Gorter mijn neus voorbij.
Uit "De gedichten" van Nico Scheepmaker
Een mooi wijsje
We liepen door het bos en we hoorden een vogel hij floot heel blij een heel mooi wijsje en je vroeg wat voor vogel het was ik vertelde jou het is een sijsje
Je bent mijn allerliefste hondje. Je bent mooi, Super aardig, En schattig. Je kuste me elke dag op me mondje. Maar nu ben je niet meer hier bij mij. Ik kan er niks aan doen maar toch heb hiervan spijt. Dus je moet 1 ding weten; Ik hou van jou voor altijd!
druppels vallen zomaar uit het niets ze glijden over m'n arm omlaag strelen mijn gezicht liefkozen mijn huid en vermengen zich met de stroom van tranen hier in het diepe groene bos dans ik op een open plek omringd door bomen en hoog boven me een groot groen bladerdak waardoor de zachte druppels naar beneden komen zweven als tinkelende sterretjes in een donk're groene nacht de maan schijnt en geeft alles een onwerkelijke glans en in dat zilveren bos dans ik als nooit tevoren en ik wilde dat ik daar blijven kon voor eeuwig en altijd
Voor jou... zou ik de wind willen vangen Een steen laten zweven Of gewoon willen doen Alsof ik het kon Maar jij weet al dat ik het kan en verlangt geen bewijs van iets dat jij ook al voor mij zou doen
Bloesemtuinen, bloesemduinen.
Zachte dauwgestreelde bomen,
blazen uit bonte bloemenkruinen
zwaarbevruchte geurenstromen.
Groene en gouden struwelen
zijn bezoomd met ochtendvlammen,
die in de blaren komen spelen
en robijnen hangen aan de stammen.
Leven laat zich met glans omringen
terwijl bonte bloemblaadjes vlinderen
op het land. Aan haar handen zingen
en huppelen vrolijke kinderen.
Massa's viooltjes aan de zomen,
gekwetter in een haag van rozen;
Zingende vogels in de bomen,
tot zangkoor van het jaar verkozen
Riddersporen, fier geboren,
zonnen hun statige topjes;
Anjelieren, slank van spieren,
neigen met gracieuze kopjes.
Zijpapavers tussen klaver
vurig in windgestreelde rijen,
weven 'n dromenwaas om lome,
zatgedronken gouden bijen.
Maagdelijke anemonen bekoren,
naakt voor d' ogen van 't ochtendgloren.
Madeliefjes, hartendiefjes,
lachen vrolijk met de morgen.
Bloesemweelde op alle bomen
staat in kleur en glans geschreven.
Zwevende rozenaromen
vullen de wandeldreven.
Lestmael sag ik in een hof
Vele lieffelyke planten,
Opgewassen t' alle kanten,
Soet van geur, en groen van lof.
Hier verschenen Violetten,
Daer Renonkels, rood als vier,
Animonybloemen hier,
Ginds Narcissen sonder smetten.
Ieder soort was in een perk,
Soo nauwkeurig afgesondert.
Dat ik t' eenemael verwondert
Bleef aensien dat aerdig werk.
Maer, wat wil ik dit bemerken?
Siele, keert uw oog alhier.
'k Sie daer eenen hovenier
In een schoonder hofken werken.
'k Sie daer bloemen wonder soet,
Wonder cierlyk van koleuren,
Wassen op in overvloet.
Dese staen vol purper, bloeyend,
D'andere zyn leliewit,
Dees als rood korael verhit,
Die door gulde verfven gloeyend.
Ieder perksken, ieder deel
Is soo suyver onderhouwen,
Dat geen oog oyt kond aenschouwen
Een soo aengenaem prieel.
Maer, waer gaen myn sinnen sweven?
Jesu, desen schoonen hof,
Wie men toeschryft desen lof,
Is uw lief en heylig leven.
'k Sie daer roode bloemen staen,
Die de Roosen doen versterven,
'k Sie er daer, wier witte verfwen
Self de Lelie doen vergaen.
Bruydegom van reyne minnen,
Wit als sneeuw en rood als bloed,
Rood door liefdens heeten gloet,
Wit door onbevlekte sinnen.
Wat al bloemen staen 'er niet,
In den hof van uwe deugden!
Wat al goddelyke vreugden
Smaekt men, als men die doorsiet!
Geen verstand kan doorgrondeeren,
Wat genuchten men daer vindt.
't Schynt dat sig de siel ontbind
Om geheel naer Godt te keeren.
Och, soo lang myn aders slaen,
Wil ik desen hof doorgaen!
Michiel De Swaen (°Duinkerke, 20 januari 1654; Duinkerke, 3 mei 1707)
Krom en gebogen Sta je voor de deur Kijkend naar de mensen Niemand die wat zegt Oud en versleten zijn je kleren De gordijnen vuil De kozijnen rot Binnen stinkt het Het is stoffig en vuil Maar je ziet bijna niets Dus maakt het niets uit Je woont nu al jaren alleen Je kinderen wonen toch dichtbij Je ziet ze bijna niet Waarom Je weet het niet Je lichaam is oud en versleten Het harde leven heeft het zo gemaakt Je zoekt iemand uit het verleden Maar je bent zo veel vergeten Je bent de tel kwijt geraakt Je sluit de deur nu voorgoed Niemand zal er om treuren Het is net of je nooit hebt bestaan Het is een droevig gebeuren Maar de enige was je niet Er zijn er zoveel in deze wereld De vergeten mens Die oud zijn en versleten Die niet meer worden meegeteld.
Geplaatst door: Els Brunelli
De pruimeboom
Jantje zag eens pruimen hangen, O! als eijeren zo groot. 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, Schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader, Noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen, En niet plukken: ik loop heen. Zou ik, om een hand vol pruimen, Ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader, Die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het loopen tegen, Voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje! zei de vader, Kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken; Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan 't schudden Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, En liep heen op een galop.
Hieronymus van Alphen
De natuur
De natuur zegt ons zoveel Maar weinige willen erna luisteren De wind verteld ons zijn verhaal Maar doet de meeste mensen huiveren Ze horen geen wind, regen of zon Ik wou dat iedereen het horen kon De natuur verteld ons zijn verhaal Zelf die ene zon- of manestraal Pas als iedereen het hoort is het over met oorlog en moord Dan kunnen we in vrede leven Dan kan de natuur ons nog meer geven
- Goverdina -
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek