DE MUZIEKKAPELLENVAN DE KARABINIERS.
Het 1e Jagers te Voet werd gesticht op 1 november 1830 en tegelijkertijd gemachtigd een muziekkapel op te richten,de eerste van ons leger. De muziekkapellen van de Hollandse periode vormden de basis van de Belgische. De reglementen van 21 april 1819 betreffende de muziekkapellen werden overgenomen, die bijna allen van kracht bleven tot 1914!
De kapel bestond uit 33 man : 14 stafmuzikanten of musiciens,10 kwekelingen of élèves en 7 soldaten uit het regiment. De kwekelingen waren mannen met aanleg voor muziek die door hun afdeling werden gedetacheerd. De kapelmeester Ernest Spindler (Duitser)werd aangesteld op 17 november 1830 en de stafmuzikanten werden door de korpsoverste ingelijfd voor minstens twee jaren.
Spindler kreeg de rang van adjudant onderofficier,echter niet de graad. In feite waren de muzikanten gewone huurlingen. De vaandrig van het regiment, een officier, regelde de inwendige dienst en de administratie van het muziekkorps.
Het regiment had een muziekfonds dat alle kosten moest regelen. Dit werd gevoed door een bijdrage van de officieren en de opbrengst van concerten. Later werd een dotatie van het ministerie toegekend.
De compagnies hadden cornets die voornamelijk gebruikt werden als “signaalinstrumenten”. Deze speelden een belangrijke rol in de militaire muziek. Zonder hen zou er geen sprake geweest zijn van militaire muziek.
De Jagers te Voet hadden in 1831 : 1 sergeant-cornet, 40 cornets en 8 leerlingen cornets. De cornets waren natuurtrompetten in Bes, een soort kleine jachthoorn.
De andere infanterieregimenten hadden 1 tamboer-majoor,44 trommelaars,8 cornets en 12 leerlingen trommelaars.
Bij de Jagersregimenten vervulde de sergeant-cornet dezelfde functie als deze van tamboer-majoor.
We kunnen niet terugvinden wanneer trommen bij de Jagersregimenten ingang vonden,wel dat ze 24 paradetrommen kregen van de gemeente Schaarbeek in 1939 samen met 12 jachthoorns (die ze niet mochten gebruiken).
Instructies van juli 1831 beschreven het uniform van de Linieregimenten, Grenadiers en Jagers te Voet. De tamboer-majoor van de Jagers had een rood borststuk en een groene sabelriem met goudkleurige galon. De kolbag had een rode wimpel, rode pluim in een goudkleurige tulp met enkele neerhangende gele en zwarte pluimen. De jas met de galons van sergeant-majoor, een groene pantalon met een groene bies tussen twee rode banden. De muzikanten droegen hetzelfde rode borststuk en dezelfde pantalon; de pluim op de shako was wit en groen. De zwaluwnesten van de trommelaars en cornets hadden een groene achtergrond.
In 1833 namen de Jagers te Voet deel aan het Groot Militair Muziekfestival te Brussel samen met 15 andere Belgische militaire harmonies en 5 militaire fanfares. De Jagers kregen een speciale vermelding evenals hun kapelmeester met de klephoornsolo(door kapelmeester Spindler zelf gespeeld) in een Air Varié pour cor à clefs avec accompagnement d’instruments à vent en een potpourri op thema’s van Donizetti in een bewerking van Jean Valentin Bender (eerste dirigent van het 1ste Gidsen).
In 1835 werd weer een Duitser, Jacques Zetsche, kapelmeester van de Jagers. Hij bleef in dienst tot 1853.
In 1838 werd het aantal muzikanten teruggebracht op 31. De totale jaarsom van de soldij van de muzikanten leerlingen mocht voor het 1e Jagers te Voet de 12.000 frank niet overschrijden. De muzikanten moesten in het bezit zijn van hun instrument; leerlingen en soldaten kregen ze van het korps. Ze werden geassimileerd met de graad van onderofficier,doch bezaten deze graad niet effectief. De bezoldiging was ondermaats,t.t.z. 65 centiem per dag en geen recht op anciënniteitspremies.
Massa optredens van de Brusselse militaire kapellen werden in die periode een traditie. De Jagers te Voet namen er steeds met succes aan deel samen met het 5e Linie, de Gidsen en de Grenadiers. 24 september 1848 concert op het Koningsplein bij de herdenking van de Belgische revolutie. In 1850 had het evenement plaats in de Botanische tuin: ze speelden o.m Hommage à Grétry van de overleden componist Van Calck.
De cornet werd officieel vervangen door de klaroen in 1850,in feite een soort trompet. De cornet kon niet luid en juist genoeg aangeblazen worden en de hoornblazer moest met zijn rug naar de manschappen staan opdat deze de signalen goed zouden horen vermits de beker van de cornet naar achter is gericht. De sergeant-cornet had een klaroen met ventiel.
Het 1ste Jagers te Voet werd dat jaar het Regiment Karabiniers. De muziekkapel bleef onder de directie van Zetsche die in 1853 opgevolgd werd door adjudant Ch.Françis Panne. Voorheen was deze wachtmeester-trompetter bij het 2de Jagers te Paard. Hij componeerde in 1854 een stuk dat later de mars van de Karabiniers zou worden(bewerkt door Turine). De Jagers te Voet moesten wachten tot 1874 eer ze terug een muziekkorps mochten oprichten
Een omzendbrief bepaalde in 1853 dat de Karabiniers lieren op de halsboorden de galons moesten vervangen en in 1856 werden de uniformen grondig aangepast van kapelmeester tot leerling-muzikant. Eveneens werd de kledij van de trommelaars en trompetters opgelegd.
Op 21 en 22 juli 1856 waren er te Brussel grote plechtigheden om de vijfentwintigste verjaardag van de inhuldiging van Leopold I te vieren. De Karabiniers speelden concerten in het Park en op grote pleinen. Samen met de andere Brusselse kapellen speelden ze op het terras van het Hertogenpaleis met als hoofdschotel een fantasie op de opera Mozes van Rossini. Op 23 juli was er een concert in de zaal van de Société Royale de Zoölogie te Antwerpen.
De kapelmeester was nog steeds gelijkgesteld met de graad van adjudant,verdiende slechts 1800 tot 2400 frank per jaar en had 600 frank pensioen na 40 jaren dienst. De stafmuzikanten,gelijkgesteld met sergeant hadden een pensioen van 400 frank. Het bleef dus moeilijk om goede kapelmeesters en uitvoerders aan te trekken en vooral om ze te behouden. De titel van militaire beroepsmuzikant werd wel gebruikt om talrijke bijverdiensten te
bekomen als dirigent of solist in burgerfanfares of harmonies hetgeen een compensatie betekende tegenover de lage wedde.
In 1860 werd le Chant des Carabiniers gecomponeerd door Ermel op woorden van Batardy.
Tijdens de crisis in de textielsector in 1862 speelden de Karabiniers,zoals vele andere korpsen, concerten ten bate van de getroffen arbeiders.
De kapelmeester Panne van de Karabiniers werd onderluitenant in 1863,dank zij de nieuwe wet die de kapelmeesters assimileerde met de graad van onderluitenant na 10 jaren dienst. Ze kregen de soldij, de toelagen van de officieren en de deelname aan de kas voor weduwen. Charles Panne verdiende dan 2500 frank per jaar. Hij werd opgevolgd in 1871 door Henri Labory die voorheen trompetter-majoor was bij het 1ste Jagers te Paard. Zijn grootste verdienste was dat hij saxofoons invoerde bij de Karabiniers die later echter weer afgevoerd werden.
Een filantropisch concert werd gegeven op 3 augustus 1879 in het Park van Brussel samen met de andere korpsen van het garnizoen.
Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van België werd te Brussel op 21 juli 1880 een cantate van Lucien Solvay,op muziek van Adolphe Samuel,uitgevoerd door de Société des Mélomanes uit Gent samen met de muziekkapel van de Karabiniers. Op 26 juli namen ze deel aan een internationaal festival voor blaasinstrumenten .
23 januari 1881 een liefdadigheidsconcert ten bate van de slachtoffers van overstromingen. De Karabiniers speelden Souvenir de 1880 een ouverture van Labory,Fantasie sur Quentin Durward van Gevaert en Schiller mars van Meyerbeer.
Michel-Joseph Steenebruggen, kapelmeester bij het 3e Linie, volgde Labory op in hetzelfde jaar tot aan zijn pensioen in1891.Hij componeerde talrijke muziekstukken waaronder vooral marsen,polkas en pas-redoublés.
Om de slachtoffers te helpen van de ontploffing in de mijn van Anderlues werd op 3 april 1892 te Brussel in het Beurspaleis een concert gegeven door de kapellen van het garnizoen . De Karabiniers onder leiding van de onlangs aangestelde nieuwe kapelmeester Turine hadden op het programma : La Promenade du Khalife van Turine,;Les Noces du Figaro van Mozart;Struensée van Meyerbeer en Scènes Napolitaines van Massenet.
Pierre-Joseph Turine voerde in maart 1893 twaalf trompetten in in de fanfare van de Karabiniers. Deze moesten de bugels vervangen tijdens het opstappen,want hij meende dat de melodie van de mars,door trompetten gespeeld,beter tot zijn recht kwam uit het geheel van de fanfare. Dit leidde zelfs tot heel wat discussie in de Brusselse pers. Het jaar daarop kwamen de bugels terug in de kapel.
Turine componeerde meer dan tweehonderd blaasmuziekwerken,waaronder de mars van het 1ste Karabiniers,geïnspireerd door een mars van Panne en een cantate voor de onthulling van het borstbeeld van Prins Boudewijn in de kazerne van de Karabiniers te Brussel.
Bij zijn pensioen kreeg hij een bronzen beeld “De Karabinier” gebeeldhouwd door Leon Mignon.(geb.Liége 09.04.1845 – overleden Brussel 30.09.1898 ). Deze karabinier,met geweer en rugzak,was 31,50cm.hoog (een exemplaar is in het bezit van het huidig regiment Karabiniers-Grenadiers). Dezelfde kunstenaar maakte eveneens een beeld van een grenadier,met een hoogte van 46cm.waarmede hij het verschil in gestalte van karabiniers en grenadiers waarschijnlijk wilde uitbeelden. Hij is vooral bekend om zijn monumentaal beeld de “Stierentemmer” op de Terrasses van Liége.
De samenstelling van de fanfare was in 1894: 14 bugels,2 kornetten,4 trompetten,4 hoorns,2 alto’s,2 baritons,4 trombones,4 bombardons,4 tuba’s,1 kleine en 1 grote trom,in totaal 42 muzikanten.
20 februari 1895 concerteerden de Karabiniers met volgend programma : Marche Indienne van Van Geel,Billet Doux polka van Tavernier,Mignon fantasie van Thomas en Sur le Tanganika van Turine.
In 1910 werd Alfred Mahy kapelmeester met de graad van adjudant-chef. Hij was een uitzonderlijk musicus en maakte naam als componist.
Ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling te Brussel in 1910 werden tal van concerten georganiseerd. De Karabiniers namen deel aan een ”Groot Militair Muziekfeest” op 2 oktober samen met vier andere muziekkapellen van het garnizoen Brussel onder leiding van Clovis Lecail,kapelmeester van de Grenadiers. Het massaorkest van 300 uitvoerders speelde op een grote tribune op het expoterrein. Op 20 oktober traden de Karabiniers alleen op.
Een omzendbrief van 20 februari 1911 bepaalde een nieuwe samenstelling van de muziekkorpsen van de infanterie. De 32 muzikanten werden ingedeeld : 5 muzikanten 1e klasse,5 2e klasse,10 3e klasse (allen geassimileerd met de sergeanten),6 4e klasse,6 5e klasse (geassimileerd met de korporaals). Elke muzikant moest zijn eigen instrument bezitten.
Het 2de Karabiniers werd opgericht in 1913 en kreeg onmiddellijk een muziekkorps onder de leiding van Arthur Prevost,voorheen dirigent bij het 11de Linie. Hij componeerde de mars van het 2de Karabiniers en talrijke andere militaire – en concertmarsen. De meeste muzikanten kwamen van de muziekkorpsen van de cavalerie die allen,behalve het 1ste Gidsen,afgeschaft waren. Het is niet duidelijk of de kapel op dat ogenblik een fanfare of een harmonie was.
Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 kwam de activiteit van de muziekkapellen stil te liggen. Jonge muzikanten moesten deelnemen aan de militaire operaties,anderen zoals deze van het 2de Karabiniers werkten als keukenpieten in het kamp van Rosdam bij Oostkerke en Pervijze .
In 1915 werden alle kapelmeesters gelijkgesteld met de rang van officier voor de duur van de oorlog hetgeen bevestigde dat ze erkentelijkheid en rangverhoging verdienden.
De wedersamenstelling van de meeste muziekkorpsen verliep moeizaam. Enkele,zoals deze van het 1ste en 2de Karabiniers traden aanvankelijk slechts op in open lucht,bij begrafenissen en kerkelijke plechtigheden. Nadien gaven ze concerten in de kantonnementen, hospitalen en bij feestelijkheden. Ze kregen zelfs faam in het buitenland vanaf 1916. Het 1ste Karabiniers trad op in Parijs en Londen. De kleurrijke uniformen van voor de oorlog werden definitief afgeschaft en vervangen door de kaki gevechtskledij met helm. De lier op de kraag bleef het enige onderscheidingsteken.
In 1917 werden een ganse reeks infanterieregimenten opgericht en deze kregen elk een muziekkapel toegewezen,o.a.het 3de Karabiniers met kapelmeester Emile Warnier,voorheen muzikant bij het 2de Grenadiers ; het 4de regiment Karabiniers met kapelmeester René De Ceuninck gediplomeerd van het Kon.Conservatorium te Brussel en solofluitist bij de Koninklijke Muntschouwburg. Ze componeerden respectievelijk de marsen van hun regiment.
Het 2de Karabiniers gaf een concert in april 1917 te Bordeaux met op het programma Belgische muziek : o.a.de ouverture Richard III van Paul Gilson,een fantasie op Kaatje van Victor Buffin (generaal en baron) en Feuillets d’Album van de dirigent Prévost. Volgens René Lyr ,schrijver van het werk “Onze Helden - België’s epische strijd 1914-18” (uitg.1931) zou een muziekkorps van oorlogsverminkten van 2K talrijke concerten gegeven hebben in Frankrijk. Bij de oprichting van de Symfonie van het Veldleger in de schoot van het 2de Karabiniers onder leiding van sergeant Corneil de Thoran was kapelmeester Prevost zeer actief. (Een afzonderlijk artikel werd gepubliceerd over deze symfonie).
Prevost verliet het 2de op 12 juli 1918 om de leiding te nemen over de kapel van de Gidsen waar hij een uitzonderlijke carrière maakte, zelfs op internationaal niveau. Toen hij op rust ging was hij drager van 20 eretekens! De muziekkapellen van de Karabiniers hadden veel succes bij de “Blijde Intocht” van het vorstenhuis te Brussel op 22 november 1918.
Het 4de Karabiniers bleef te Brussel tot januari 1919,daarna legerde het te Tienen. Het 1ste en het 2de namen terug hun intrek,na een kantonnement te St.Truiden , in de Prins Boudewijnkazerne,het 3de te Vilvoorde.
Vanaf 1921 werden te Brussel van 1 mei tot 30 september iedere week op donderdag en zondag van 15 tot 17h. concerten gegeven door de kapellen van het garnizoen waaronder deze van de Karabiniers (behalve als ze in opdracht waren in het bezette Ruhrgebied)
We vonden volgende activiteiten terug :
1922
Februari : 4K opluisteren van de wielerzesdaagse te Schaarbeek
8 april : 4 K retraite (avondwandeling) door Brussel ter gelegenheid van de verjaardag van de Koning
6 mei : 3 en 4 K retraite om 20.30 door Brussel met ieder 38 muzikanten en 18 klaroenen. Het groot aantal klaroenen is zonderling maar waarschijnlijk werd beroep gedaan op de klaroenblazers van de compagnies.
28 mei : 4 K inhuldiging van een oorlogsmonument te Anderlecht
18 juni : 4 K concert te Marchienne au Pont
21 juni : 4 K concert in het Militair Hospitaal van Woluwe
25 juni : 4 K concert in het Park van Brussel
11 december : 1 en 2 K geven een taptoe op de Grote Markt te Brussel,samen met de andere garnizoenskapellen, in aanwezigheid van de Italiaanse en Belgische Vorsten
Activiteiten 1923 :
6 februari : 4 K opluisteren van de wielerzesdaagse
4 april : 4 K stadium van St.Jans Molenbeek ter gelegenheid van de cross Tabora
26 april : 1 en 4 K inhuldiging van Engels-Belgisch monument samen met 1 Gr. 1 K stond onder de leiding van Lt Mahy
4 mei : 3 K, samen met 1 en 2 Gr, opluisteren van de ontvangst van de koning van Spanje
13 mei : 4K concert te Leuven voor het Nationaal Werk Invaliden
27 mei : 4 K concert op de Grote Markt Brussel voor een liefdadigheidsdoel
17 juni : wandelconcert door Brussel
21 juni : concert Park Brussel
7 juli : Oud Gemeentehuis Laken medewerking aan Feest van Nationale Strijdersbond
De Brusselse muziekkapellen, met deze van 1ste en 2de Karabiniers, gaven een taptoe op de Grote Markt op 11 december 1922 in aanwezigheid van de Italiaanse en Belgische Vorsten. Het 1ste stond onder de leiding van luitenant Alfred Mahy.
Het 3de en het 4de namen toen deel aan de bezetting van het Ruhrgebied.
Op 1 oktober 1923 verscheen een rondschrijven omtrent de samenstelling van muziekkorpsen van de infanterie (43 of 47 manschappen) :
1 kapelmeester (officier of adjudant)
1 onderkapelmeester (1e sergeant-majoor)
6 muzikanten 1e klasse (7 bij Karabiniers en Grenadiers)
7 muzikanten 2e klasse (8 bij Karabiniers en Grenadiers)
12 muzikanten 3e klasse
8 muzikanten 4e klasse (10 bij Karabiniers en Grenadiers)
8 muzikanten 5e klasse (10 bij Karabiniers en Grenadiers)
De Karabiniers en Jagers te Voet blijven fanfares,al de andere harmonies.
In hetzelfde jaar werden verschillende regimenten ontbonden waaronder het 3de en 4de Karabiniers. Van het 3de gingen 23 muzikanten en kapelmeester onderluitenant Walnier over naar het 1ste regiment en 9 muzikanten plus een onderkapelmeester naar het 2de Karabiniers. De kapelmeester van het 4de René De Ceuninck muteerde naar de Grenadiers en 9 muzikanten naar het 2de Karabiniers. In totaal verdwenen toen 12 muziekkapellen.
De taksen die geheven moesten worden voor de medewerking aan feestelijkheden zonder vaderlandslievend of filantropisch karakter werd op 1200 frank gebracht voor alle korpsen,voor de Karabiniers en Grenadiers bedroeg dit 1500 frank.
In 1926 was het de beurt aan het 2de Karabiniers om ontbonden te worden.
Het 1ste had dan twee kapelmeesters de luitenanten Jules Honnay en Walnier (tot 1928) en één onderkapelmeester Coeckelbergh.. Honnay was voorheen kapelmeester van het 2de Grenadiers.
In 1930 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Regiment kreeg het de toekenning van de titel “Prins Boudewijn” en met de inhuldiging van het Kolonel Bremerplein zijn er uitzonderlijke feestelijkheden waaronder op 30 augustus o.l.v.Honnay een concert in de grote hal van het Halfeeuw Feestpaleis te Brussel. Het programma : Belgica van Lecail,Fantaisie Espagnole van Gevaert,Rapsodie van Gilson en Italiaans Capriccio van Tschaikovsky (bewerking van De Roeck).
De Karabiniers waren specialisten in het vertolken van originele blaasmuziek en muziek van Belgische componisten. In september 1931 speelden ze in het Park van Brussel met o.m. het Trompet concerto van Gauzet (solist M.Glabeck),Kermesse Flamande van C.Lecail,Valse Caprice voor saxofoon van Meysmans en Rhytm van Coates en originele werken van Marcel Poot.
In de dertiger jaren moest elk muziekkorps,ook de Karabiniers, een kamp van 32 dagen doorbrengen in het kamp van Beverlo. Ze repeteerden daar en gaven concerten om de manschappen morele steun te geven.
Ter gelegenheid van de Grote Wereldtentoonstelling in 1935 gaven de muziekkapellen van het garnizoen Brussel 56 concerten waarvan een groot deel verzorgd werd door de Karabiniers. 11 augustus werd een gezamenlijke auditie gegeven door de vijf kapellen van het garnizoen.
29 augustus een optreden van de Karabiniers samen met de kapel van de 1st Gordon Highlanders en de 2nd Cameron Highlanders uit Groot Brittanië.
In mei 1937 waren er te Brussel grote militaire feestelijkheden,genaamd Fastes Militaires Belges en georganiseerd door de Vereniging van de Verbroederingen van Oudstrijders. Ze werden gehouden als huldebetoon aan ons leger. De deelnemende muziekkapellen waren de Gidsen, 7de , 8ste en 9de Linie,de Grenadiers en de Karabiniers onder leiding van kapitein Honnay. Het programma werd geopend met een massa uitvoering door alle muziekkapellen en trommelkorpsen onder leiding van kapitein-kommandant Arthur Prevost met Vive le Roi,een fanfare van Rameau en militaire marsen waaronder deze van de Karabiniers Daarna volgden taferelen met de geschiedenis van de artillerie,een rijkswachtcarrousel,het verleden van de cavalerie en haar marsen.
Tijdens de wereldtentoonstelling te Parijs in 1937 was er een massaoptreden van twintig Belgische militaire muziekkapellen op de Place de la Concorde onder leiding van Arthur Prevost. De Karabiniers waren erbij.
In hetzelfde jaar werd Simon Poulain kapelmeester. Voorheen was hij solotrompettist bij de Gidsen en daarna dirigent bij het 2de Linie. Na de oorlog dirigeerde hij de Grenadiers,dan de 4de Brigade en als hoogtepunt de Gidsen van 1946 tot 1956.
In 1939 begonnen verscheidene wederopgeroepen infanterieregimenten niet-officiële muziekkorpsen samen te stellen. Het ministerie regulariseerde dit spoedig. De 3de Karabinierskapel werd erkend op 29 november.
Na de capitulatie in 1940 werd het leger gedemobiliseerd. Twintig officiële muziekkorpsen verdwenen met ongeveer 800 muzikanten. Talrijke muzikanten kwamen terecht in gevangenkampen,andere werden tewerk gesteld bij “Winterhulp”. Enkele, waaronder Karabiniers, werden aanvaard bij de “Nationale Muziekkapel”onder leiding van Arthur Prevost. Deze kapel hing af van “ L’Office des Traveaux de l’Armée Démobiliséé” en speelde gedurende de bezetting voor filantropische,educatieve en dergelijke doeleinden.
Na de oorlog werd de muziekkapel van de Karabiniers niet wederopgericht tot groot verdriet van de Vereniging Interkarabiniers die verschillende pogingen ondernam bij de Minister van Landsverdediging. Op haar brief van 18 januari 1945 antwoordde de Minister dat hij bij zijn beslissing bleef met de bewering dat hij niet alle korpsen kon wederoprichten en de Gidsen en Grenadiers (die ondertussen reeds een officieuse kapel hadden opgericht met gewezen muzikanten van Grenadiers,Karabiniers en 9 Linie onder leiding van hun oude chef René De Ceuninck) voldoende waren om in Brussel alle protocolaire taken te vervullen.
Hier speelde,meer dan waarschijnlijk,ook het feit mede dat de Karabiniers traditioneel een fanfare hadden die in die periode niet paste bij het protocol.
De compagnies van de Karabiniers en de Jagers te Voet kregen klaroenen en hoorns,de andere infanterie eenheden slechts klaroenen die als signaalinstrumenten werden gebruikt. Slechts enkele jaren bleven ze officieel in gebruik .
Als besluit moeten we vaststellen dat de fanfares van Karabiniers en Jagers te Voet,niettegenstaande hun uitstekende kwaliteit,minder bijval hadden bij het publiek dan de harmonies van de andere regimenten wegens het gemis aan houtinstrumenten en ook omdat er weinig gecomponeerd werd voor deze ensembles. De uitgevoerde werken waren bijna steeds transcripties van traditionele composities. Dit is waarschijnlijk ook een van de redenen dat er in de discografie geen enkele opname terug te vinden is van een van de Karabinierskapellen. Het is slechts na de laatste wereldoorlog dat fanfares,brass-bands en de Amerikaanse en Britse militaire muziekkorpsen van dezelfde aard succes oogsten. De muziekkapellen van Karabiniers en Jagers waren dan al geruime tijd opgedoekt.
Paul Swinnen
Korpsoverste Ps Inf Rgt 2e Karabiniers 1972-1979
Bronnen :
Dominique Huybrechts – 1914-18 ; Les Musiciens dans la Tourmente–1999 – Ed.Scaldis
Francis Pieters – Van Trompetsignaal tot Muziekkapel – 1981
Uitg.Muziekcentrum vzw. Kortrijk
Arthur Prévost – Les Musiques du Front (Nos Héros morts pour la Patrie,Brussel)- 1922
Harmonies en Fanfares – 1980 – Gemeentekrediet
Marsen 3e en 4e Carabiniers – Muziekkapel 9 Li, leiding Depestel – 78t – Homocord F4 55293
Marsen 2e en 3e Carabiniers - Muziekkapel 9 Li, leiding Depestel – 78t - Homocord HB4 59013
Mars 4e Carabiniers – Muziekkapel 9 Li, leiding Depestel – 78t – Homocord HB4 59014
|