Mama zit, opgesloten in haar stoel, te wenen. Ik hoor het van zodra ik uit de lift stap. Ik ga meteen naar haar en geef haar een kus: Dag mama. Ze kijkt me aan, hoofdschuddend van neen, haar blik is één en al onbegrip. Ik ken u niet, madam
zegt ze zeer aarzelend. Ik ben het: Ellen help ik haar. Ze blijft me heel verward aankijken en schudt weer van neen. Ik ben Ellen, jouw dochter herhaal ik nog eens. En dan weet ze het weer: O, kind toch!
De verplegende zeggen mij dat mama deze namiddag naar het bal populaire is geweest, dat doorging in de cafetaria van het rusthuis. Daar kijk ik van op, want al die drukte is niets voor mama. Maar ze heeft het best naar haar zin gehad, ze heeft zelfs gedanst, vertellen ze mij enthousiast, tot het haar weer plots te veel werd en weg wilde vóór het feestje was afgelopen. Mama herinnert er zich niets meer van.
In alle rust gaan we nog even met ons tweetjes wandelen. Ik vertel haar het goede nieuws dat het weer de goede kant uit gaat met Marcel en hij binnenkort weer terug naar huis komt. Ze luistert, maar of ze het begrijpt, weet ik niet. In ieder geval is de lege plaats aan tafel, haar niet eens opgevallen.
|