23
Ik heb er geen spijt van, ik roep niet, ik huil niet,
alles zal voorbijgaan, zoals de schil van witte appels.
Verdorde goud bedekt, ik zal niet meer jong zijn.
Hart, aangeraakt door de kou. En het land van berkenjongens.
Geest is verdwaald. Je bent minder en minder, minder waarschijnlijk.
Je beweegt de vlam van de lippen. Oh, mijn verloren frisheid,
oproer van ogen en vloedgolf van gevoelens.
Ik ben nu meer gierig geworden in verlangens. Ieder van ons,
wij allemaal in deze wereld zijn vergankelijk.
Rustig genieten van de esdoorns en van de bladeren van koper.
Wees ooit gezegend. Dan kwam de verkondiging en sterf.
|