Gebed voor de galg
… Toen werd ik, zonder luister naar men zegt,
geboren, en in ‘t krieblend stroo gelegd,
hetgeen terstond de weelge netels van
mijn zinnen wekte: was ik niet een man? …
Daar waren, weliswaar, een maagre koe
en enkele herders, maar die waren moe
van ‘t jagen naar hun ordelooze vee,
dat klaver in andermans velden sneê.
Daar was nog, zegt men zelfs, (men zegt zoveel),
een rijke koning uit elk werelddeel.
Mijn moeder glom daarbij van hoovaardij,
(om minder zoudt ge ‘t doen). Maar, vader, hij,
die man-van-orde was, schudde de hand:
aan dezen jongen is geen rechte kant!
en stapte ‘t af ten stal, waar ‘t zwijn dien dag
in de aureool van zeven viggens lag.
… o Vader, die mij laafde met uw zweet,
dien elkendeen, om uwe vrouw, vergeet,
de kudde-kristen en de evangelist,
die liever van Maria droomde, en wist
te praten van heur haar, heur hart, heur hemd,
(omdat de lof van vrouwen vrouwen temt
misschien…). O gij slechts hebt me gansch doordacht:
was ik geen dwarslijn in uw levensjacht?
Waar ik voor persen stond van zatten wijn,
voor dorpen die in dankbre doening zijn:
al deze vreugde viel me laks en loom;
ik hoorde van het leed den onderstroom
en zag niets dan wat zich ter schaduw vleit,
dan overlast of de onvoldongenheid,
den appelaar dien God den bloei misjont,
‘t onnoozel kind en ‘t schaap, den maagren hond,
den leurder en zijn wij, die voor den wind,
bij nacht, geen deken en geen schutsel vindt,
den vedelaar met zijn gesprongen snaar,
het misgewas, den sul, den broddelaar,
de padde met één oog en de’afgebeulden bok,
die elke idyl verpesten met hun wrok.
Ik was het miasme dat scheidend drong
in elke zelfvoldaanheid. ‘k Was de wrong
die rechte lijn kluwt, de vissers ‘t net
belastte met mijn in-zicht en mijn wet,
waarvoor ik ‘t bij Herodes heb ontgeld,
lijk een voor-zichtige oom het heeft voorspeld,
eens bij de lamp, een avond aan mijn huis:
Worg dezen knaap: hij eindigt nog aan ‘t kruis!
o Goedertierenheid, die nog een galg
en nog drie spijkers vondt voor mijnen balg!
Categorie:Gedichten
|