7 mei : mis voor H.Boon pr. in Meise St.-Martinus!
Beluister stil de wind
Gedicht en muziek van Bob Dylan Nederlandse vertaling Herman Boon pr.
1. Hoe lang is de baan die een jongen moet gaan, aleer hij een man eens zal zijn ? Hoevele zeeën de vogel bereist, aleer hem verwarmt zonneschijn ? Hoevele doden verschroeit het kanon, aleer men vergeet al de pijn ?
Keervers : Beluister, mijn vriend, beluister stil de wind, beluister het antwoord in de wind.
2. Hoe dikwijls moet je je oog opendoen, aleer je het zonlicht ontwaart ? Hoevele oren heeft ieder vandoen, aleer hij de andren verstaat ? Hoevele tranen zal schreien de mens, aleer pas zijn hart opengaat ?
3. Hoevele jaren verbijt zich de slaaf, aleer hij de vrijheid geniet ? Hoevele oorlogen vecht de soldaat, aleer hij toch sterft v an verdriet ? Hoevele eeuwen maakt vechtend de mens, van vrede alleen maar een lied ?
Het schilderij Veronica met het zweetdoek en de gezichtsafdruk van Jezus heb ik gekregen van Prosper De Troyer, de schilder, bij mijn priesterwijding op 1 september 1957. Tijdens mijn drie jaar theologiestudies in het groot seminarie in de Frederik de Merodestraat in Mechelen en mijn legerdienst in Aalst en het militair hospitaal in Brussel, heb ik vele uren vertoefd bij Prosper en Germaine De Troyer De Wilde, in het atelier boven en in de keuken. Ik heb daar schone uren beleefd. Hij vroeg mij eens of mijn oversten het wel goed vonden dat ik bij een schilder op bezoek kwam en een die flamingant was. Ik heb blij gelachen. Hij was dicht bij de mensen en dacht luidop na over het leven, de kunst en God Jezus en ondervroeg mij soms over mijn priester worden. Ik denk dat Prosper De Troyer en Germaine en de kinderen het goed vinden dat ik, als ik met hen in de hemel ben, deze tekening schenk aan mijn Johannes XXIII seminarie te Leuven. Maar als mijn oversten in Mechelen dit liever in Mechelen, het Aartsbisdom of het Pastoraal Centrum bewaren, omdat de schilder van Mechelen is, mij even goed.
Herman Boon pr. 23 november 1991
De dag van de begrafenis
Twee warme armen dragen uw gelaat in zweetdoek nagelaten langs de weg van kruis naar heerlijkheid. Uw doodsgewaad ligt opgeplooid. Waar is mijn Heer gelegd ?
Gij licht uw godlijk aangezicht in mij. Gij weeft mijn wezen, tijd en eeuwigheid, de schering en de inslag, uw getouwgetij, uw ware beeld, Veronicus, mijn eigenheid.
Zal ik uw troostdoek worden voor wie treurt en niet van U en uw verzoening weet ? Gij steekt uw armen nu ik op mijn beurt, ontkleed van vastheid, in uw voetstap treed. Hebt Gij mij voor uw Paasfeest vrijgekeurd ? Mijn lijkwaad wordt hemels bruiloftskleed.
Herman Boon pr.
Goede Week in april 2001
Bij de tekening Veronica van Prosper De Troeyer, geboren te Destelbergen Kerstmis 1880, overleden te Duffel 1 juni 1961. Als seminarist heb ik vele uren bij hem vertoefd, tussen zijn 500 schilderijen in zijn werkkamer in Mechelen. Bij mijn priesterwijding op zondag 1 september 1957 gaf Prosper De Troyer mij zijn Veronica mee.
Veronica, latijns griekse naam, versus icon, vera icona, het ware beeld van Christus. Of Phereniké, zij die zege, overwinning brengt. Vervormd tot Berenicé. Op kruisen en graven staat het Griekse woord niké, overwinning op de dood, verrijzenis. In de handel niké, merknaam van sportschoen voor winnaars.
In dat jaar 1957 werd Herman BOON, afkomstig uit een groot gezin in Jette en zoon van de grote Jan Boon van het toenmalige NIR .. door Kardinaal Van Roey in Mechelen priester gewijd. Zijn eerste apostolaatsveld dat hij toegewezen kreeg, was de landelijke Sint-Martinusparochie in Meise, waar hij zijn pastorale oren te luisteren kon leggen bij Pastoor Bramske want zo noemden we hem in de volksmond. Ik heb de indruk dat Bramske de jonge priester Herman tamelijk vrij liet en hij bewoog zich dan ook heel gemakkelijk en vlot tussen zijn mensen. Bramske was ook al een dagje ouder en liet Herman maar doen, want hij deed veel en hij vond dat hij het goed deed. Hij was vindingrijk en creatief; hij ging om met jong en oud en was veel op de school te zien; hij had een groot hart een héél groot hart voor de Chiro die een eigen heem hadden en die bij Herman op elk ogenblik van de dag of de nacht binnenvielen en er zich thuis voelden. Zijn deur was dan ook zelden op slot en hij betrok een huis voor zover ik me herinner op een boogscheut van de kerk. Herman was begenadigd want hij had naast zo veel kwaliteiten ook de gave van het woord en hij gebruikte die dan ook ten over-vloede. Zijn preken waren verzorgd en pareltjes van literatuur. Met gepaste woordkeuze en een warme hartelijke stem wist hij zijn volkje te boeien en te beroeren want hij was een gevoelig man met een groot meevoelend en meelevend hart. Hij kon zich wel eens ergeren als in bepaalde periodes van het jaar de men-sen te veel zaten te hoesten. Eigenlijk was hij dat na verloop van tijd zo kotsbeu dat hij n geestige list bedacht om aan de mensen duidelijk te maken dat dit al-leen maar een hele slechte gewoonte is en niets anders. Wat deed Herman ?
Hij vond ergens op zolder (misschien in de oude grote pastorie of bij zijn eigen moeder) een grote blauwe geëmailleerde koffiepot met kromme teut en een dek-sel die alleen maar met een klein scharnietje open kon. Er waren bloemen op ge-schilderd. Voor dat hij van het altaar naar de preekstoel ging (die stond in die tijd aan de linkerkant in de kerk tegen een van de pilaren), nam hij van een klein tafeltje ergens aan de zijkant (niemand had dat gezien) die koffiepot en schreed daar plechtig en langzaam mee naar de preekstoel en iedereen keek hem gespan-nen en vragend na. Wat had dat nu te betekenen? Heel ostentatief en goed zichtbaar droeg hij die oude koffiepot en eenmaal boven gekomen, zette hij dat ding plechtig op de rand van de preekstoel op een zodanige manier dat hij haar er niet kon afstoten en ook niet in de weg zou staan tijdens de homilie. Volgens oud gebruik maakte hij een groot kruisteken en legde het Evangelie van die zon-dag uit. De mensen luisterden aandachtig en waren muisstil. Je kon werkelijk een speld horen vallen. Ze waren eigenlijk meer nieuwsgierig naar wat gaat ie met dieë pot doen? dan dat ze naar zijn gewijde uitleg luisterden. Ze waren zo bezig en begaan met dat ongewone gedoe, dat ze vergaten te hoesten ..
Na t AMEN van de preek, keek Herman langzaam naar de zijkant van de preek-stoel, waar die pot op de rand stond. Hij nam die even plechtig als in het begin en deed alsof hij naar beneden wilde gaan. De mensen keken mekaar vreemd aan en vroegen zich af wat die rare kuren wel te betekenen hadden. Niemand had in de gaten dat Herman nog iets in petto had. Toen hij op de eerste trap stond om naar beneden te gaan, kwam hij op zn stappen terug, draaide zich om en richtte zich tot de mensen met een dankwoordje omdat ze helemaal niet hadden gehoest maar heel aandachtig hadden geluisterd en hij voegde er glimlachend aan toe dat hij hoopte dat ze dit in het vervolg zouden blijven doen. Ja, Herman was een man die besproken werd; hij ging over de tong, zoals de mensen zeggen. Maar ze spraken steeds met veel lof over hem, ook al deed hij wel eens dingen waar ze het niet mee eens waren.
Dat zou vooral blijken als na het 2° Vaticaans Concilie, een tiental jaar later, de vernieuwingen in de Liturgie werden doorgevoerd. Herman, die voorstander was van de actieve deelname van de gelovigen in de liturgie, was ijverig in de catechese en zeer actief bij de voorbereiding van de eerste en plechtige communie. Ook het kerkinterieur werd aangepakt en wellicht een beetje te hardhandig want zonder enige toelating van voorname commissies en werkgroepen verdween de preek-stoel want die nam het zicht op het altaar weg. Alle beelden van bekende en onbekende heiligen werden naar de zolder gedragen en tot overmaat van ramp overschilderde hij (of liet het doen, ik weet het niet) de door de Grimbergse Norbertijn Gaspar Van der Schueren gemaakte frescos aan beide kanten van de zijbeuken vooraan in de kerk. Hij was van mening dat het soberder moest worden in de kerk en dat het altaar centraal moest staan en ook alle aandacht verdiende. Hierin was hij ongetwijfeld te doortastend en roekeloos ; want hierdoor gingen wel twee heel kostbare kunstwerken verloren. Gelukkig heeft men dat enkele tientallen jaren later weer heel mooi kunnen herstellen. Je kunt zeggen dat hij hier en daar impulsief te werk ging, maar het was nooit met verkeerde bedoe-lingen; hij dacht er zo over en liet zich daardoor bepalen.
Op Goede Vrijdag organiseerde hij een Kruisweg door het hele dorp en op een twaalftal plaatsen liet hij een groot kruis plaatsen. Met gezangen en gebeden vooral geleid door de Chirojeugd, trok de hele karavaan door het dorp. Wij waren er als jonge fraters ook bij. We mochten in die tijd slechts één keer per week gaan wandelen en dan was het meestal naar een of andere pastorie waar we een medebroeder-pastoor gingen bezoeken. Pastoor Bramske was daar ook bij en zo ontmoetten wij Herman als jonge priester. Op die fameuze Goede Vrijdag liepen we mee in de kruisweg en enkele jongeren liepen te roken tijdens deze toch min of meer religieuze stoet. Dat sommige oudere mensen zich daaraan ergerden, zal U niet verwonderen en toen ze hun beklag bij meneer den onderpastoor maakte, zei hij vriendelijk: och madame, ik denk dat ze dat in Jezuskes tijd ook deden. Je kon er niet kwaad op worden. Ik denk dat Herman ook heel goed kon luisteren en dat ook bewust deed. Hij probeerde in je huid te kruipen en dat heb ik later meerdere keren ervaren toen hij scholen bezocht, jonge-kerkgroepen begeleid-de en zich inzette vanuit de Merodestraat in Mechelen, waar hij een eigen Evan-gelisatiecentrum had en van daaruit de hele wereld bereisde om missionarissen te bezoeken, hen op te roepen en aan te moedigen. Maar daarover wil ik het later in een andere bijdrage nog wel eens hebben (als U het goed vindt).
De redactie van een periodiek vroeg mij om een kerstverhaal. Als schrijver hiervan was het voor mij een eenvoudige opdracht. Maar dan overviel me een eersterangs inspiratie : het echte kerstverhaal over een getuige van Jezus. Dit jaar wordt het in Vlaanderen de eerste Kerstmis zonder priester Herman Boon (1930 2005). Hij vertoeft nu op de oeroever, vanwaar door het mysterie van de incarnatie, Gods zoon onder ons kwam leven als een kwetsbaar kind, in alles aan ons gelijk behalve aan de zonde.
Luchtvaartaalmoezenier Herman Boon heeft 25 december te Zaventem steeds aangrijpend geprofileerd met zijn jaarlijkse kerstnachtmis in de gigantische loods 41, zijn kathedraal van vliegtuigen, waarin een Sabena boeïng als decor fungeerde. Hij doopte er tijdens de viering een boreling van mensenkind tot Christuskind.
Zaventem was zijn vliegende parochie waarover hij in 1994 bij Licap zijn ervaringen publiceerde in Mensen met vleugels, een hoogvlieger vol pittige en tragische anekdotes. In zijn door hem ontworpen Engel Raphaël kapel waar zijn parochianen huwden, de Sabéniens, waar hij eucharistievieringen bezielde in de hem geëigende liturgische stijl, waarin hij kinderen en volwassenen doopte, waar hij hopeloze vluchtelingen en verstotelingen nabij was, waar hij treurde om zoveel onrechtvaardig wereldleed, is hij op 6 mei biddend overleden. Hij stierf bij Wie hij liefhad : t heilig Sacrament dat hem vervoerde boven sterren, boven t firmament zijn de slotverzen van mijn sonnet dat ik op zijn koninklijke begrafenis mocht voordragen. Kardinaal Danneels getuigde als voorganger in zijn homilie : Ik kijk ernaar bij mijn opstaan en slapengaan. Ik verlang in mijn hierna de verrezen Heer zo te mogen ontmoeten. De boodschap van Kerstmis had voor Herman niet de minste relatie met glitter en valse romantiek ons jaarlijks met veel vertoon opgedrongen. Zelf was hij teken van bevrijdende hoop in de sombere transitzone van de luchthaven. Hij duldde niet dat vluchtelingen er behandeld werden als verloren voorwerpen. Zoals hij slidair tussen zijn ver olgde broeders en zusters stond : de Palestijnen te Bethlehem in het land van Jezus, waar hij als een der hunnen op handen werd gedragen.
Zijn sterven is in gebed een luchtbrug geworden tussen zijn hemel en onze aarde?
verjaren is uw haren knippen om nieuw en frissig fit te zijn en om de ochtendwind te voelen op vers begeurde lentehuiden verjaren is op droge lippen twee vochtige ogen zijn van gisteren het verlangen koelen van morgen stil de doodsklok luiden verjaren is vergaren leeggeslurpte schelpen en lachend lasteraars uw troon op helpen verjaren is nooit meer bang worden voor de kwetsuren van het leven en nooit meer tussen mensenhorden eenzaam zijn van dagelijks geven ongeweten ouder worden, ongeweten jonger, verjaren is vermageren van hemelhonger en elk jaar weer schrijden over de verjaarnacht van mijn dood, met lange handen hoog en een zingende keel, koortsig rood.
Mijn aarde raakt mijn huidknie, okerrots, woestijn, lipgesloten dood; aan de overkant hijgt Jozef in de sipresfluit. Winden brandend zand, olijfolie, melkschaap en angstsnik van het zieke kind, de regen zaait leven. Wees blij, Maria, middag van de mensen. Jozef, lieveling ? houtschaafsel van uw zachte vingers in mijn haar. Jozef, ik hou van u, en Jahwe lacht in ons. Jahwehs hand streelt u in mij, mijn schoot, mijn hart. Aan de overkant hijgt jozef in zijn sipresfluit. De liefde heeft zich uitgestort in mij. God omspoelt mij, rots is zee geworden.hemelhete explozie, leven, en alles wordt herschapen. Dit was dus de ongenoemde dauw op het rauwe rouwen van ons eenzaam sterven. Jozef, jahweh is, wij zijn, ik ben, gij rust, gij hijgt, gij speelt niet meer, de sipresfluit is dood. Hoe kan dit alles ? lieveling, uw huid staat vragend om eeuwen geloven en vragen gespannen. Van de eerste tot de laatste mens. In onze wonden gaan geronnen korsten bloed terug genezend vloeien, en ik, vrouw, ik sta, ontvangend, behoedend, gevend, dragend,wiegend, zorgend, troostend, lachend in de uitgedoofde regenwind, stil gespannen in mijn bloesemende blijheid, gezegend voor u, wij hebben ja gezegd aan god. speel, mijn lieveling, speel op uw sipresfluit, ik dans voor u, los, juichmens, vrij, vreugdehart, grote dingen heeft de heer aan mij gedaan, hij lacht ons in een nieuwe morgen,en alles is schoon en goed en waar. Wij waren ongeneeslijk ziek aan dood, nu heft het leven zich juichend rood, speel, jozef, lieveling, Maria danst op de bloemenbodem van de feestzee en in de wierweiden gaat de goede herder. Omhoog! Stijgen bovenuit, explozie, verrassing, verwondering, aaaa, alles nieuw en anders, gods kraaiend kind in nazareth en betlehem, feestsinjaal. De deuren van de tijd gaan nooit meer toe, levensfeest in eeuwigheid. God is met ons altijd, jozef, mijn lieveling. Ja, Maria! mijn huidhand raakt de hemel.
wenst u deze nieuwe wereldtijd als een vrije mogelijkheid om velen te verblijden en om een beter en eens een volmaakt gelukkig mens te worden met en in en door de Verrezen Heer Jezus Kristus
steenweg naar Brussel 23 (zijn verblijf in het klooster Sinte - Maarten Meise)
Herman pr.
Foto Jan Pellaerts bij oorspronkelijke kersttekst voor decembernummer van J66
! Wie zijt Gij, die ons zo verblijdend grijpt, voortdurend veilig al Uw warme handen op onze jonge ogen legt, tot wij gerijpt Uw namen lezen op deez donkre wanden ? Gij zijt God, de Goede, die ons gelukkig maakt, telkens wij ons vleien in Uw hemelarmen, Telkens weer Uw Woord en Brood ons raakt, ons winnen zoent, ons falen komt omwarmen.
Ik was treurig zonder u in Haïfa, appelsienen gloeiden in de waaierbaai, Betlahim, Jeruzalem, Betsaïda, t graf is leeg en dood de zee, ik zaai laaiend zand van Beersheba in wonden van mijn dromen, beten van angsthonden. Maar gij waart niet bij mij, ik was alleen, ik kom terug, ik ben bij u, en ga weer heen.
Ik was treurig zonder u in West en Rood Berlijn, zwarte kruisen bloeden langs de muur, Potzdam, Mozart, Lorelei, het Melchtal, Rijn, de berg, de weg, de sneeuw, en water, t vuur, zonbloem aan de Teems, Parijs, de marmren handen van Rodin, ik sleur mijn heimwee door de landen, maar gij waart niet bij mij, ik was alleen. ik kom terug, ik ben bij u, en ga weer heen.
Ik was treurig zonder u in Lisboa, zilvervissen, nettenbruin, fados, brug, de Taag, Avila, Granada, Malaga en Fatima, ik reisde heel de melkweg af, mijn hart liep traag, Compostela, duizend rode doedelzakken, ik tel aan t laatste strand mijn dromenwrakken, maar gij waart niet bij mij, ik was alleen, ik kom terug, ik ben bij u en ga weer heen.
Ik was treurig zonder u in Rome en Tirol, hete gletsjers, koele zon, bedelaars en kardinalen, boeings, sneltrein, grenzen, verten, sombra, sol, dansen, wijn, muziek, en frutselen aan garnalen, Taborberg, ik was te moe om tenten nog te bouwen, maar ik droomde nooit te leven met de lauwen, maar gij waart niet bij mij, ik was alleen, ik kom terug, ik ben bij u, en ga weer heen.
Ik was treurig zonder u op al mijn reizen, hoe heeft mijn hart gedwaald van vraag tot vraag, ik las vele tekens die de wegen wijzen, maar altijd weer opnieuw werd alles mistigvaag. ik lispel namen met de zoete smaak van dadels, en wissel weer mijn paarden, beugels, teugels, zadels, Gij zijt mijn medeonderweg van bocht tot bocht, een Eindeloos Ander is begin en einde van mijn tocht.
Foto Gilbert DHaen uit Peer, de pierentemmer Chirojeugd - Top Brussel Paleis voor Schone Kunsten, woensdag 6 januari 1965