Het beste paard op de wallen. (Het beste paard van stal)
Het is scheren en uitslag tegenwoordig. (Het is schering en inslag)
Hoge bomen geven veel brandhout. (Hoge bomen vangen veel wind)
Wie de schoen past, krijgt geen blaren. (Wie de schoen past, trekt hem aan)
Waar een wil is ben ik weg. (Waar een wil is, is een weg)
Als het kalf verdronken is, huilt moeder koe. (Als het kalf verdronken is, dempt men de put)
Het achterste van je tanden laten zien. ( Het achterste van je tong laten zien)
De kous is vol. ( De kous is af of de maat is vol)
Iets onder de duim hebben. (Iets onder de knie hebben of iemand onder de duim houden)
Je nek in het zand steken. (Je kop in het zand steken)
Bij de benen genomen of tussen de benen genomen. (De benen nemen of bij de neus genomen)
Hij heeft de kok horen fluiten, maar weet niet waar de lepel hangt.
(Hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt)
Wie een kuil graaft voor een ander, die wordt moe. (wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in)
Huilen met de kraan open. ( Dweilen met de kraan open / huilen met de pet op)
Wie het laatst lacht, sterft vrolijk. (Wie het laatst lacht, snapt de grap niet)
Wie het laatst lacht, denkt het traagst. (Wie het laatst lacht, lacht het best)
Met een kater naar de boom kijken. (De kat uit de boom kijken)
|