“Voor de liefde die mijn vader mij gaf, heb ik hem niet gegeven wat hem toekomt; als kind kende ik de waarde van een geschenk nog niet en als man was ik te hard, te veel een man. Mijn zoon groeit nu op en is zeer geliefd, als geen ander aanwezig in zijn vaders hart. Ik geef wat ik ooit nam aan iemand van wie het niet kwam, en het wordt niet teruggegeven.
Als hij een man zal zijn en zal denken als een man, zal hij net als ik zijn eigen weg kiezen. Met verlangen en vrij van afgunst zal ik aanschouwen hoe hij zijn eigen zoon de liefde schenkt die ik hem gaf. Mijn blik volgt het spel van het leven ver weg in de ruimte van de tijd – een ieder gooit glimlachend de gouden bal, maar niemand gooit hem terug naar degene die hem wierp.”
De gouden bal, Börries von Münchhausen uit De verborgen dynamiek van familiebanden van Bert Hellinger
------------ VDL : “Ik heb het meerdere keren herlezen, met tranen in mijn ogen. Niet alleen omdat het mooi is maar vooral omdat het zo ‘waar’ is. Een verborgen maar een krachtige waarheid. Als kind kunnen wij die gouden bal van de liefde nooit teruggooien naar onze ouders. Het is pas wanneer we zelf ouders worden dat we beseffen waarom zij bijvoorbeeld ongerust waren als wij veel later dan verwacht thuiskwamen. Of als we rondzwierven aan het andere eind van de wereld zonder iets te laten horen. En die liefde kunnen we nooit teruggeven, die geven we onvoorwaardelijk aan onze kinderen en zo gaat het altijd maar door, inderdaad een verborgen dynamiek van familiebanden.” ------------
Zo zeer verschillen mensen: omdat het gedicht zo waar is ontroerde het u, omdat het zo waar is liet het mij onbewogen.
Toen ik het een eerste keer las was mijn reactie : dat weet iedereen toch al ? Wat we ontvangen hebben kunnen we niet teruggeven, enkel doorgeven. Het hoeft niet eens aan eigen kinderen te zijn. Wat we ontvangen hebben aan liefde, toewijding, zorg, tijd, aandacht, energie, bekommernis, niet alleen van ouders, ook van familie, lesgevers, collega’s en alle anderen, heel die gouden bal kunnen we doorgeven en al wat hij bevat besteden aan veel andere mensen met wie we in contact komen. Legioenen lesgevers doen het beroepshalve, sommige werkgevers en collega’s doen het, stageleiders doen het …
Börries von Münchhausen bekeek de gouden bal strikt persoonlijk, het doorgeven gold blijkbaar enkel richting eigen kind, zoon en niet richting andere mensen want zíjn gouden bal heeft hij niet echt ver gegooid, prominent Nazi-activist zijnde. En dat wist hij zelf ook, want toen in 1945 de geallieerden naderden heeft hij gekozen voor een dosis pillen.
‘opperste krijgskunst is de vijand onderwerpen zonder slag te leveren’ Sun Tzu
Deze Masai laten de leeuwen de jacht doen en dan snijden ze van de buit (een gnoe) wat ze voor de stam nodig hebben. Zo hebben ze vlees, zonder slag of stoot. Slim hé.
Zoiets moet ge kunnen natuurlijk. En durven. Wat zou hun hartslag zijn tijdens zo'n onderneming? Want het is wel iets anders dan efkes vlees halen bij de beenhouwer.
Jagen op gedachtenisprentjes, alle begrafenisondernemers krijgen ermee te maken. Tot grote ergernis, een half lege kerk na de offergang, wanneer iemand jong of heel oud komt te overlijden.
Een voorbeeld uit de praktijk
Mevrouw M. komt te overlijden op 100 jarige leeftijd. De begrafenisondernemer heeft voor de uitvaart met de familie gesproken over eventueel aanwezigen die ze niet zouden kennen, dat er wellicht 'jagers' aanwezig zullen zijn op de uitvaart. De dag van de uitvaart is daar en de overledene wordt in de kerk geplaatst. Een goede begrafenisondernemer kent zijn gemeente waarin hij werkt en herkent snel wie er niet voor de overledene of familie naar de uitvaart komt.
Acht personen nemen plaats in de kerk waarvan de familie niet weet wie ze zijn. Zelfs tijdens de uitvaart komen er nog personen de kerk binnen waarvan de begrafenisondernemer vrij zeker is dat zij niet van de gemeente zijn. Het personeel kon buiten aan de kerk duidelijk opmerken dat er twee personen in één auto zaten. In de kerk gaat dit koppel, man en vrouw, apart zitten. De man in de linkerbeuk, de vrouw in de rechterbeuk. Wanneer de offergang start, is men zeker dat men twee of meer prentjes kan bemachtigen. Deze personen vertrekken meteen na de offergang, ze verlaten de kerk en stappen in de auto. De auto draagt een nummerplaat met reclame van een garage. Deze garage was 100 km in een andere provincie gelegen.
Zou het kunnen dat het koppel tot 200 km, heen en weer, rijdt om een prentje te bemachtigen? Volgt men de website van de begrafenisondernemers om zo op de hoogte te zijn van bepaalde uitvaarten? Of krantenberichten? Na de offergang werd het personeel van de begrafenisondernemer 'bestormd' om nog meer prentjes te kunnen bemachtigen.
Men kan gerust de vergelijking maken met gieren. Want of deze praktijken erg respectvol zijn, is nog maar de vraag. Nabestaanden bieden prentjes aan als herinnering aan de overledene, niet als koopwaar. Postzegels verzamelen, begrijpelijk. Bidprentjes en de manier waarop, onbegrijpelijk.
Als uitvaartwebsite werden wij na de uitvaart van Jan Hoet meermaals gecontacteerd of we bidprentjes van Jan Hoet zouden kunnen afleveren. Het woord 'moeten' is vaak in deze e-mails te lezen. Heel hardnekkig en arrogant werd ons om deze bidprentjes gevraagd.
Reactie #1 - 25-04-2014 Prentjesjagers gaan inderdaad zeer ver met hun misselijke hobby. Een totaal ontredderde man contacteerde ons enkele maanden terug dat op een beurs een prentje van zijn pas overleden echtgenote werd aangeboden voor een paar euro.
In het crematorium worden wij dagelijks geconfronteerd met de opdringerigheid van de hebzuchtige verzamelaars. Bekende personen, honderdjarigen, dramatische overlijdens, plechtigheden van kinderen … het zijn allemaal verzamelobjecten die op ruilbeurzen geld waard zijn. Soms komen ze met busjes in bermuda short om aan zoveel mogelijk prentjes te geraken. (…) Kris C.
Overleden personen worden objecten, nagedachtenis wordt handelswaar: het Funerair Pokémon Syndroom
Een aantal jaren geleden liep ik toevallig achter deze mensen. Een jongetje stapte met zijn ouders over het kerkhof. De chrysanten bij de graven kwamen tot zijn middel. 'k Schatte hem acht jaar. De ouders hielden hem bij de hand, in de vrije arm droegen ze elk een pot bloemen.
- Papa is het hier óók jaarmarkt? klonk het helder. - Nee jongen, dit is geen markt, zei de papa. - Waarom zijn hier zoveel bloemen? - Omdat het een beetje feest is, hé jongen. - Feest van wie? - Van alle mensen die dood zijn. - Ja? - Ja, zei de papa en keek voor hulp naar de mama. - We zijn hier toch al geweest hé schat, naar het graf van Opa Flor, zei de mama. Het jongetje knikte. - En naar Oma Nina, voegde hij er aan toe. - Ja jongen, Oma Nina ook, zei de mama en ze gaf hem een kneepje in zijn kleine hand.
Het bleef een tijdje stil, de mama moest eerst iets wegslikken.
- En vandaag is het hun feest en ook van alle andere mensen die hier liggen. - Allemaal? - Ja schat, van allemaal, één keer per jaar. Goed hé ...
Ze zetten een pot bloemen bij Opa Flor & een pot bij Oma Nina. Het was fris, maar de zon scheen en voor het jongetje was het een fijne wandeling zo langs al die kleuren.
Tussen zijn ouders in dartelde hij richting uitgang. Aan de poort draaide hij zich om en wuifde. De ouders vroegen zich af of ze misschien iemand van de familie of een bekende misgelopen waren. Hij wuifde nog eens en toen klonk het helder als een glazen klokje : " Gelukkige Verjaardag, allemaal ! "
De papa nam hem op de arm en gaf hem een klinkende kus. De mama gaf hem een aai over de bol.
Bij tankers lopen de cargo-pijplijnen voor een deel aan dek. Dat heet het common-gedeelte van de pijperijen. Bovenop de pijpleidingen lopen loopbruggetjes, passerelles in het Frans, catwalks in het Engels.
foto 13.jpg, zie bijlage onderaan
Ik mag dus zonder liegen of blozen zeggen dat ik jarenlang over catwalks gelopen heb, gewoon, zomaar, om een luchtje te scheppen.
In bijlage vijf foto's van het deck van een gastanker. Ze dateren van januari 2004. We lagen toen efkes op anker omdat we een konvooi crude-oil-tankers moesten laten passeren, ergens ten einde de Zee van Marmara, bij de Dardanellen. Het was er toen ijzig koud. Daarna mochten we verder, verder de Dardanellen in (de Hellespont) en vervolgens de Egeïsche Zee in, richting warmte. Tja, daar kan men moeilijk anders dan naar bakboord hé. Aan stuurboord valt voor een grote vrachtvaarder niks te zoeken.
De catwalk van een gastanker kan leutig zijn, het systeem biedt een hoop interessante vormen en gezichtshoeken om te fotograferen. (Nu hopen dat ik de bijlages tot een goed einde breng.)
foto 08.jpg, zie bijlage onderaan
foto 09.jpg, zie bijlage onderaan
foto 10.jpg, zie bijlage onderaan
De pijplijnen van een olietanker ziet er anders uit, ze lopen naast mekaar in één rechte lijn tot aan de voorpiek. Op de foto een beetje saai, maar in het echt helemaal niet. Die foto's moet ik nog zoeken. Aan deck moest iedereen altijd bottinnen dragen of op zijn minst gesloten schoenen. Dat zijn de veiligheidsvoorschriften, gelijk welk seizoen het is of gelijk in welke klimaatzone.
Naar die heuvels konden we niet naartoe. Er waren ter plaatse geen voorzieningen om het schip te laten aanmeren en daarbij, we hadden daar niks te zoeken. De rederij zou nogal lachen als de bemanning van een vrachtschip aan het cruisen sloeg. En 't schip was er niet ingeklaard ookni. We zouden geeneens aan de wal gemógen hebben.
We lagen daar maar efkes op anker, te wachten om een konvooi olietankers te laten passeren. In sommige zee-engtes is dat verplicht, in konvooi varen. Het heeft iets te maken met het aantal diepe vaargeulen, en de breedte van die diepe vaargeulen. En met potentieel gevaarlijke lading natuurlijk en met het aantal uren passage van dat soort gevaar.
Schepen met minder diepgang, kleinere schepen dus, die in ondiep water kunnen varen, moeten niet in konvooi.
In koude seizoenen is het aan deck, op zo'n stalen bouwsel, extra-koud. De kou kruipt uit de scheepsvloer, uit de schotten, uit elk stuk metaal recht in een mens haar gewrichten & botten. Tot in het merg kruipt de kou.
En als men niet oplet en voorzichtig is vriest men vast aan dat staal. Om te fotograferen deed ik mijn handschoenen uit natuurlijk, maar men legt best geen blote hand op de reling. Telkens ik een paar treden op of af moest deed ik de handschoenen weer aan, om me te kunnen vasthouden aan de reling. Sommige treden waren glad. Maar de lucht was prachtig.
foto 20.jpg, zie bijlage onderaan, konvooi op komst
We zijn nu zoveel jaren verder en ik ben nog altijd blij dat ik me in de bijtende kou gewaagd heb om foto's te maken, tijdens die drie uren op anker.
te gast bij Wim Helsen ~ Marnix Peeters met een tekst van A.F.Th. van der Heijden
Bij elke eeuwwisseling sterft ergens wel een honderdjarige terwijl elders een kind ter wereld komt, voorbestemd om honderd jaar te worden en te sterven aan het eind van de eeuw, tijdens de geboorte van weer een volgende honderdjarige en zo verder. Zet twintig van die uitverkorenen wijdbeens hand in hand achter elkaar van hier tot het jaar nul en je hebt onze jaartelling op 'n rijtje, - een knokige aquaduct dwars door de Europese tijd.
Er was eens een Meisje dat bij haar Vader woonde. Er was eens een Jongen die bij zijn Moeder woonde. Voor die vier personen heb ik namen nodig want ik moet er personages van maken ivm de privacy. En nu zit ik strop. Ik moet vier namen bedenken. Op dit uur kan ik onmogelijk hulp vragen aan LM, hij slaapt nog. Dat hoor ik tot hier. Op hoop van zege dan maar. Het meisje heet Luddy, van Ludmilla. De jongen heet Hannes, van Johannes. Ja zeg, ik weet niks anders. Ziezo, daarmee zullen we het moeten doen. Een pa met dochter Luddy. Een ma met zoon Hannes. Gewoonlijk verzint LM de namen maar hij slaapt.
*
De kinderen kenden mekaar vaagweg van de lagere school. Tijdens hun humaniora-jaren zaten ze in dezelfde afdeling. Later volgden ze allebei kiné. Tijdens hun opleiding hielpen ze mekaar met de studies en er groeide iets. Ze gingen samen op kot, ze werden een studentenhuishouden.
De ouders kenden mekaar vaagweg van toen de kinderen nog op school waren maar er volgde nu wel een officiële kennismaking. En die viel mee.
Hannes werd kind aan huis bij Luddy en Vader, Luddy werd kind aan huis bij Hannes en Moeder. Ook de weekends brachten de kinderen samen door, ofwel bij Luddy thuis ofwel bij Hannes thuis. Zodoende kwamen de Ma en de Pa bij mekaar over de vloer want in het weekend wil men het eigen kind toch zien & spreken, newaar. Niet enkel de was & de strijk afzetten aan de deur. En men bleef eten. Na verloop van tijd kwam men zelfs vroeger, om te helpen koken.
De etentjes waren gewoonlijk een succes. Vooral omdat het niet de kinderen waren die kookten en het was heel gezellig samen koken en met vier aan tafel. De kinderen gingen uit, de Pa en de Ma bleven natafelen.
De kinderen verloofden zich. En toen ging er iets mis, de verloving sprong af. Er kwam geen huwelijk en de kinderen zagen mekaar niet meer.
Maar zo had de Ma het niet begrepen. En de Pa evenmin.
Zij had het wel voor die kolder van Luddy, die kleine plotse gektes. Dat had de jongedame van haar vader. Want die man had dat ook, die zotternijen, maar dan getemperd, zottebollen met een ondertoon van sérieux. Hij had het wel voor het kordate van Hannes, gedecideerd zijn. Dat had de jongeman van zijn moeder. Want zij had dat ook, die beslistheid, maar dan genuanceerder, meer doordacht en daardoor milder.
Luddy en Hannes hebben later elk iemand ontmoet en zij hebben elk een gezin en bij elke familiebijeenkomst zit iedereen aan tafel bij De Pa en De Ma. Want die twee zijn toen getrouwd, nog voor hun kinderen hun nieuwe partner ontmoet hadden. Gek hé. Of misschien gewoon oké. Er is natuurlijk een grotere tafel gekocht, want nu zijn ze al met tien ipv toen met vier.
te gast bij Wim Helsen ~ Fatma Taspinar met twee gedichten van haar ouders
Ik heb je nu eenmaal lief vergeten is niet aan de orde je liefde is in mijn hart verborgen niet enkel in mijn woorden het is aan jou dat mijn hart toebehoort aan niemand anders mijn lief
Papa Hamza Taspinar
De schoorsteen rookt de bergen kleuren bont, mijn geliefde, door het wachten is mijn jeugd vervlogen
Het was al een poos na kinderbedtijd. Tijdens een etentje bij mensen thuis kwamen de twee jonge kinderen des huizes in hun blootje de eetkamer binnenen stapten traag rond de tafel.
De ouders waren zo verbaasd dat ze deden of er niets aan de hand was en zij babbelden er over heen. De gasten gingen daarin mee en zij ook bleven onverstoord alsof er niks ongewoons aan de gang was.
Na hun plechtige ronde schreden de kinderen de kamer uit en aan tafel viel een stilte. Dan hoorde men een helder stemmetje : "Ziet ge wel dat het een Verdwijn Zalf is!"
Ipv te slapen waren ze uit hun bed gekomen omdat mama dat vandaag toch niet hoort -dat is voldoende reden- en ze hadden in de badkamer een heel mooi potje gevonden met dure crème die rimpels doet verdwijnen.
In hun fantasiewereldje was dat een toverzalf. Met die toverzalf hebben ze zich ingesmeerd, daarom moesten de pyjamakes uit. Verdwijnen en onzichtbaar zijn, allemaal goed en wel, maar zoiets moet ook getest worden hé. En dat hebben ze gedaan, voor een relevant aantal proefpersonen, de tafelgasten van hun ouders.
Die ouders zullen nu wel fier zijn want de combinatie van creatief denken -het is een toverzalf die doet verdwijnen- met logisch denken -onzichtbaarheid moet getest worden- is toch magnifiek, voor zo'n jonge kinderen. Volgens mij worden die twee kinders later grote wetenschappers.
Houd moed, Professor Van Broeckhoven, de versterking in uw labo is op komst!
m- met dank aan RD - EZW-07/2012, HiH-09/2014,10/2016 -
te gast bij Wim Helsen ~ Alex Callier met een tekst uit 'Ik ben de drummer van de band Okay' van Toby Litt.
“Mijn oren tuiten verschrikkelijk. Oorsuizingen. Het is niet ernstig, ik weet het, maar het houdt nooit op. Heb ik het je al eens verteld? Ik vergeet het alleen echt als we zelf muziek aan het maken zijn, of als ik naar iets anders luister. Rock meestal, bij klassiek hoor ik het er nog overheen. Net alsof iemand een gitaar tegen een versterker heeft gezet die nog aanstaat en dan binnen in mijn hoofd. Maar rondzingen kent tenminste nog variatie, raakt verwrongen en in een knoop van een noot. (zoals ‘I feel fine’ van de Beatles) Wat ik hoor is het geluid van een televisie als er storing is voordat ze het bordje EVEN GEDULD A.U.B. laten zien. Een biep-geluid met een oneindig aantal ie’s De b heb ik lang geleden gehoord en als ik de p hoor zal ik weten dat ik dood ben.”
over het boek : 'Ik ben de drummer van de band Okay'
Clap, drummer van een Canadese rockband, is de aimabele tegenpool van de ijdele zanger Syph en wordt vaak over het hoofd gezien. Vanuit het perspectief van de drummer kijken we naar het reilen en zeilen van een rockband en alle relationele perikelen die op de achtergrond meespelen. Toby Litt schept er duidelijk genoegen in om de interviews met de rocksterren en de dialogen met de fans met lichte overdrijving en ironie vast te leggen. Seks en drugs passeren de revue, maar dat is niet waar het in deze roman echt om gaat. Litts roman is een feest van herkenning: een roman vol nostalgie, die doet terugverlangen naar de tijd van ongepolijste popbands en rauwe rock-'n - roll. Litt, zoals altijd een speelse verteller, grijpt de muziek aan om te mijmeren over thema's als mannelijkheid, spiritualiteit en het proces van ouder worden. (van 't Net)
over Toby Litt :
Toby Litt werd geboren in Bedfordshire, Engeland, en studeerde Engels en creative writing. Hij schreef onder andere een thriller, twee verhalenbundels, een indringend psychologisch portret en een chicklit-parodie. Wat de boeken van Litt met elkaar verbindt is het alfabet – de titel van elk nieuw boek begint met de volgende letter van het alfabet. Het literaire tijdschrift Granta plaatste Toby Litt in de ereloge van de beste jonge, Engelse literaire auteurs. (tekst van 't Net)
Eerste indruk : Het gesprek gaat niét over de schrijver, noch over de tekst, maar over de oorsuizingen van Callier, wat me eerder een onderwerp voor een Gezondheidsprogramma lijkt.
Een tuin hebben we niet. Bewust niet. Wie op verplaatsing werkt met contracten van 6 maanden (later 4 maanden) komt terug thuis in een wildernis. Of in een woestenij, als het een droge zomer geweest is. Een tuin is niet echt iets voor zeelieden. Tenzij het zoiets is, maar zelfs dan ...
In ons stuk van de straat is wel ruim groenvoorziening, veel kleur en voor ons is er geen werk aan. Dat is het helemaal hé! Het ziet er natuurlijk wel getrimd uit. Parkachtig. Helemaal niks wilds. Maar dat is oké, we krijgen het zicht op heel die parkweelde cadeau, gratis en voor niks, een ontwerp met veel kleur in al dat gebladerte. Dus gaan we niet moeilijk doen over stijl of genre.
Planten hebben we evenmin. Dat is ook gekomen door de job. Wanneer er al eens een noodvervanging moet gebeuren en men moet binnen de 24hrs vertrokken zijn én het appartement afgesloten hebben, dan blijft er geen tijd over om planten naar een tijdelijk onderdak te brengen. Vandaar : geen planten. Vermits we buiten omgeven zijn door groen missen we binnen geen planten.
Wat we wel hebben zijn keien. 'k Bracht van zowat elke los- en laadterminal een steen mee. Die krijgen dan met stift een datum en plaatsnaam. Daarna gaan hij bij in een schotel of schoteltje. Voor als we een presse-papier nodig hebben. In de zomer hebben we er veel nodig want dan staan ramen en deuren hier open. Dreigt er iets weg te waaien? Leg er een steen op.
Die stenen liggen samen in schotels, grote en kleine bij elkaar. 'k Probeerde er al eens een patroon in te krijgen, in een van de twee schotels. Maar dan had LM een presse-papier nodig, merkte niks van de schikking en nam wat hij nodig had. Veel zaaks zal mijn schikking dus niet geweest zijn.
Nu is het al wat duidelijker, nu gebruik ik buiten de keien ook kiezel en zand. Mos mag ook. Maar dat gebruik ik liever niet. Schelpjes mogen zogezegd niet. Die gebruik ik dan weer wel. Ze noemen het zentuintjes, maar in mijn geval zal de benaming zandtuintje al goed zijn.
De foto's op 't Net tonen desktoptuintjes meestal in rechthoekige recipiënten. Hier thuis staan ze in ronde dingen. Soms groot, soms heel klein, maar altijd rond. Er zijn al genoeg hoekige dingen in de woonkamer. En als het kan met een theelichtje of drie erin, maar dat hoeft niet echt. De rijfjes heb ik niet. Ik gebruik keukengerei. Dat gaat ook.
Zo wat zitten krabben in zand vind ik plezant. Dat deed ik als kind al. 't Is misschien niet de meest spectaculaire manier van tuinieren, maar het houdt me rustig. En ik vind die dingen al eens mooi. Nu ja, mooi, soms kan het er mee door. Dat is al iets. Mijn dingen zijn ondertussen al iets strakker dan wat op het fotootje staat hoor. Dat is zo te zien nog niet af. 't Was maar om het gereedschap te laten zien. Een krabbertje.
Er werden nog twee platen uitgebracht met muziek van Joplin, Joshua Rifkin aan de piano. Een staaltje, voor wie tijd en zin heeft : https://www.youtube.com/watch?v=3KxXZOHchtU 11min50 Dit was minder duidelijk. Bij de Jazz dan maar. We moesten Scott Joplin toch érgens een plek geven.
In volle Joplin-folie kwam een klant iets halen voor zijn dochter. Het stond op een papiertje wat ze wou : freedom ‘s just another word for nothing left to lose Oh, dacht ik, wat heeft dat meiske geluk dat haar vader bij mij terecht gekomen is en niét bij mijn pa, want die wenste zich niet bezig te houden met ‘djoemdjoem-muziek’. Daarmee bedoelde hij rock en alle aanverwante.
Dat is een zinnetje uit ‘Me and Bobby McGee’, zei ik, maar die plaat zal ik moeten bestellen. (Pearl, 1971) Dat schikte de meneer, hij moest volgende week toch in de buurt zijn. Mijn pa had halvelings iets gehoord over Joplin enachteraf zei hij : “Van Joplin moogt ge 12 bijbestellen.” Ik zweeg in alle talen en noteerde 13 x Pearl van Janis Joplin in het bestelboek. Toen de levering kwam kreeg Pa bijna een geraaktheid. Rommel in zijn winkel! https://www.youtube.com/watch?v=WXV_QjenbDw 04min28
Janis Joplin Scott Joplin
En toch zijn die 12 ook verkocht en vrij snel zelfs. Een exemplaar vooraan in het uitstalraam zetten en de foto van Janis op de hoes deed de rest. Scott stond er al een tijdje natuurlijk. In het ander uitstalraam.
Een man in de Stad mailt naar zijn vriend in de Polders : In onze buurt is nog altijd om de andere dag een inbraak of een beroving. Ik was dat grondig beu. Onze dure beveiligingsinstallaties zijn onvoldoende. Ons alarmsysteem heb ik losgekoppeld en ik heb me uitgeschreven bij de burgerwacht.
In de hoeken van de voortuin heb ik een Afghaanse en een Pakistaanse vlag geplant en in het midden de zwarte vlag van de IS.
Nu wordt ons huis in het oog gehouden 24/7 x 365 door de politie, de Federale, de Nationale Veiligheid, Binnenlandse zaken, Buitenlandse zaken, MI-5, MI-6, de Mossad en de CIA. En dat alles gratis! Mijn kinderen worden gevolgd wanneer ze naar school gaan en mijn vrouw ook, telkens wanneer ze de deur uit gaat. Ik wordt gevolgd van en naar het werk.
In ons huis geen inbraken meer en onze wagens worden ook met rust gelaten. Mijn vrouw, onze kinderen en ik worden continu bewaakt. Wij hebben ons nog nooit zo veilig gevoeld!
“Ik studeerde af in 1958. Drie jaar hadden wij Engelse les gekregen van één van de beste leerkrachten die we hadden. Enfin best, ik bedoel vriendelijk en begripvol. En toen, ineens kreeg België de eer om een expo neer te poten in Brussel. En toen weer, zei ineens onze liefste leerkracht Engels dat zij vanaf maart tijdelijk geen les meer kon geven want ze was geslaagd voor hostess op de expo. Een opdoffer van formaat.
En een vervangster van niemandal. Een vrouw die dacht dat ze het lauw water had uitgevonden. Ik weet, het was voor haar niet gemakkelijk om zo maar in te vallen bij leerlingen van 16 tot 18 jaar. Maar het was voor ons ook niet gemakkelijk. Haar vorm van lesgeven was nog triester dan triest. Maart, April en half Mei, hadden we nog Engelse les en dan begonnen de voorbereidingen tot de examens. Leg nu maar eens uw eindexamen af bij een juf die je helemaal niet moet, en dat telde voor heel de klas, met wie je geen binding hebt. En iedereen was tegen haar, maar ze verdiende het, je kon niet praten met dat mens.
En wat gebeurde: tijdens het schriftelijk examen werden er briefjes doorgegeven. Maar zo dachten wij, gelukkig had zij niets in de gaten. Dat examen was op een vrijdag. Maandag kwamen wij in de klas en de klasoverste verscheen. Met de melding van de spiekbriefjes. Wij werden naar een grote zaal verbannen, werden meters uit elkaar gezet en moesten opnieuw een examen afleggen. Heel de klas was er maar nipt door, allemaal met de hakken over de sloot. Het mondeling examen daarna was nog erger. Wilde het wel lukken voor mij, dat Engels altijd mijn favoriete vak was, dus schriftelijk met de hakken over de sloot maar toch nog het meeste punten, en mondeling had ik ook de meeste punten, al lagen die ook voor heel de klas aan de lage kant.
Wij zijn met heel de klas naar de expo geweest, onze favoriete juf heeft ons rondgeleid, maar wij hebben haar wel gezegd dat ze ons ferm had liggen. Het was haar vergeven, want ze was een uitstekende hostess, ze heeft zelfs met haar foto in alle kranten gestaan destijds. Wel wij hebben haar toen een flesje parfum cadeau gedaan van Nina Ricci, als dank voor de 3 jaren, of liever voor de bijna 3 jaren.” Jacqueline.
Uw verhaal bracht me helemaal terug naar mijn eigen schooltijd. Wij hadden ook een lerares (Frans) die na Pasen niet zou terug komen. Ze ging trouwen met iemand uit Lyon. Er moest dus een afscheidscadeau gekocht worden Het geld inzamelen was het gemakkelijkste deel. Maar dan … Iets kiezen, dat gaan kopen, de stress achteraf, hadden we wel goed gekozen? En na de paasvakantie dat vreemd gevoel van z' is weg, écht weg. Voor altijd.
Wat er gekozen werd en wat er gekocht werd weet ik niet meer, daar hielden Lieve en Chris zich mee bezig. Maar ik herinner me wel de stress 'als ze het maar goed vindt' en dan achteraf zo dikwijls dat verloren gevoel, toen we les kregen van iemand anders.
m- HiH-09/2016, herwerkt – bovenstaande tekst is geplaatst met de toestemming van Jacqueline
Vijf jaar geleden, 27/10/2013 Die morgen hoorde ik op VRT1-radio een interview met Serge Simonart over Lou Reed. Gek genoeg heb ik de integrale tekst daarvan toen gevonden op de site van Humo.
Serge Simonart herdenkt Lou Reed maandag 28 oktober 2013 - 11u33, door ( ss ) 11 maart 1975. Na het concert van Lou Reed in de Antwerpse Arena Hall, glipt de assertieve opdringerige puber die ik dan ben binnen in de kleedkamer – we spreken over de middeleeuwen, de security was toen nog laks, en mijn Engels was op m’n veertiende al uitstekend, dus de Vlaamse roadies dachten dat ik bij de Amerikaanse roadies hoorde en vice versa.
Bovendien had ik, sluw, gezorgd dat de bassist mij een handtekening gaf ... op de achterkant van een All Area-pasje.
In de kleedkamer zie ik het volgende: Lou snuift iets wits – cocaïne, besef ik pas veel later. Samen met zijn gitarist Bob Kulick vijst hij hun gitaren open. Zijn vriendin Rachel aait over m’n hoofd en gaat naast me zitten en geeft me een drankje dat bitter smaakt. Rachel, die ik op dat moment héél mooi vind, is, en ook dàt besef ik pas veel later, een transseksueel. Op officiële foto’s meldt Lou dat Rachel ‘my boyfriend’ is, ook al ziet hij er uit als een vamp.
Tenminste, in het begin, want ik blijf tweeëneenhalf uur zitten, en aan het eind – het is dan bijna 3 uur ’s ochtends, mijn ouders staan op het punt om de politie hun verdwenen zoon te laten zoeken, bespeur ik op Rachels kin een zwarte schaduw – doorbrekende baardhaartjes. Ik mag Lou’s gitaar vasthouden. Hij leert me een paar akkoorden – ‘Sweet Jane’, denk ik later, maar misschien heb ik dat er bij gefantaseerd. Hij wil mijn elpee signeren, maar de pen werkt niet – ik heb de hoes met de heilige krabbel nog. Niets wijst er op dat ik hem later nog negen keer als muziekjournalist zal spreken.
Tijdens ons eerste interview, backstage op Werchter, zinder ik van anticipatie: ik ben nog steeds piepjong, maar ik hou van zijn werk - mijn drug was: ’s nachts met de koptelefoon naar ‘Berlin’ luisteren -, en ik ben perfect voorbereid, dus wat kan er in godsnaam misgaan?
Maar Lou blijkt koel, zelfs kil, en heel ongeduldig. Ik ben eerder verbaasd, ontgoocheld, maar ik merk dat zijn entourage echt voor hem beeft. En mijn voorganger, een Waalse collega van Télémoustique, een stoere amateurbokser, kwam daarnet na zijn abrupt afgebroken interview huilend buiten!
Gaandeweg ontdooit Lou. Hij blijft bits, maar bekijkt me meer geamuseerd dan vijandig, en antwoordt tenminste op mijn vragen. Aan het eind krijg ik zelfs een compliment, en hij vraagt aan zijn rosse assistente ‘Hebben we een cadeau voor deze jongen?’ Misschien bedoelt hij een gesigneerd T-shirt of tourprogramma. Maar de rosse vindt niets, en Lou concludeert laconiek ‘Apparently not.’
Als ik buiten wil stappen, houdt hij me tegen en zegt: 'Stay true, okay? To yourself and to what you believe in.’ Pas later verneem ik: Lou was toen net afgekickt van een alcoholverslaving, die op haar beurt een lichtgewicht alternatief moest bieden voor zijn heroïneverslaving. En niemand is slechter geluimd dan een alcoholicus die niet meer mag drinken.
In New York ontmoet ik Lou in de Bowery, als ik daar ben voor David Sylvian en Iggy Pop. Hij herkent me niet, maar als ik verontschuldigend zeg ‘Sorry, ik wilde me niet opdringen, enkel beleefd dag zeggen. Ik heb je geïnterviewd...’, nodigt hij me uit voor een drankje in het gore café waar ik op Iggy wacht. Eerst denk ik dat ook hij op Iggy wacht, maar hij vertrekt al eerder. We praten een minuut of twintig over emigranten (toen het Red Star Line museum onlangs opende, dacht ik meteen: ze hadden Lou moeten vragen), en over fotografie.
Pas veel later maakt hij professionele foto’s, en zie ik hem op een vernissage van zijn fotowerk praten met mijn andere held, David Bowie. Ik wuif van ver en laat hen met rust – want zo scoor je als journalist punten, niét door constant aandacht op te eisen.
Als ik hem een paar jaar later weer in New York spreek, is het in het kantoor van zijn manager, in een wolkenkrabber hoog boven Broadway.
Dirk Blanchart heeft me gevraagd om een exemplaar van zijn cd aan Lou te overhandigen – Dirk schreef het nummer ‘Uncle Lou’, dat mooi vat wat jongere muzikanten voor hem voelen. Lou is in hun ogen de norm, het rolmodel, de oudere wijze die ze niet willen teleurstellen.
Meerdere keren zullen andere rocksterren me iets zeggen als ‘Ik wilde een plaat maken die genade zou vinden in de ogen van Lou Reed.’
Het interview wordt pas echt een gesprek als ik de naam Orson Welles laat vallen. Lou blijkt een grote fan. Als hij begint te vertellen hoe hij Welles ooit op het vliegveld tegen het enorme lijf liep, en hij ‘te nerveus was om hem aan te spreken’, zie ik de eerste glimp van de mens, de rockster als fan van de filmster. ‘Lou was blij met jouw interview,’ zegt zijn assistente later. Ik schaam me dat ik met die melding blij ben als een klein kind.
Ten tijde van ‘Magic and Loss’ spreek ik hem in Parijs. Alweer blijkt de hele entourage bloednerveus.
Als ‘Set the twilight reeling’ uitkomt, is de sfeer nog meer gespannen. Noch zijn assistente, noch de mensen van zijn Amerikaanse en Franse platenfirma begrijpen wat die titel precies wil zeggen, en niemand durft het hem te vragen
In zijn hotelsuite blijkt Lou niet alleen. Naast hem zit een vrouw die ik niet ken – type dominatrix, strenge blik, koele stem. Ik begroet Lou. Geen teken van herkenning. Ik stel m’n eerste vraag. Hij heft zwijgend en theatraal z’n hand. Ordent tergend traag zijn aansteker, sigaarsnijder en sigarenetui en telefoon op het smalle koffietafeltje dat ons scheidt. Het lijkt een uur in beslag te nemen. Dan vraagt hij plots korzelig ‘Wel, ga je nog een vraag stellen?’ Na tien minuten verdwijnt de dominatrix – ik ben goedgekeurd. Het gesprek duurt een half uur langer dan voorzien, en nadien geeft Lou me ongevraagd een gesigneerd exemplaar van z’n net verschenen ‘Between thought and Expression’. Met opdracht ‘For my friend Serge, best wishes, Lou.’ Vriend?!
Later besef ik wat een bourgeois Lou is geworden. Geenszins de stoere straatvechter en evenmin het underground spook, maar wel een gezapige man van middelbare leeftijd die pro forma een zware moto voor z’n hotel laat parkeren, en op de hoes poseert met een Blade Runner-achtige valhelm, maar die privé een paar teckels houdt, en een schoothondje, en graag dineert in ouderwetse chique hotels zoals het Royal Monceau en het George V, plekken waar je elk zuchtje rock ’n roll meteen wordt gesmoord.
De kleindochter van een buurvrouw was van de behangtafel gevallen. En die was geleend. - De tafel is nu kapot. Helemaal kapot. En mijn kleindochter is zwanger. - Van de behangtafel gevallen … ? Wat dééd ze op de behangtafel?
Ik deed mijn best om mijn gezicht in de plooi te houden.
- Ze wou de luster afstoffen maar ze kon daar geen stoel zetten omdat de behangtafel daar stond en dan is ze maar op die tafel gaan staan. - Ah, dus de kleindochter wás al zwanger? Gewoon een babbeltje slaan kan soms toch zo ingewikkeld zijn.
- Ja vijf maanden, en dan al die onderzoeken en dan de kosten van die tafel …
Plots viel er niks nog te lachen, zwanger begot. Moeder en kind stellen het wel en de kosten van die behangtafel beschouw ik als een vervroegd kraamcadeau.
- Op een behangtafel kan men niet staan, misschien heeft ze zwangerschapsdementie, zei ik. ’k Zag dat het woord dementie niet in goede aarde viel. Er was wrevel.
- Dat komt door de hormonen, verduidelijkte ik snel. - Ze neemt geen hormonen ! zei ze met heilige verontwaardiging, ik had haar kleindochter beledigd. - Neenee, ik bedoel uit balans, omdat haar eigen hormonen … Eigen hormonen, dat leverde me een argwanende blik op.
Waarom, waaróm draait een simpel babbeltje uit op een moeilijk gesprek?
Het woord zwangerschapsdementie hoorde ik voor het eerst in een spelprogramma waar Maaike Cafmeyer in het panel zat. Wanneer Cafmeyer ergens in meespeelt of meedoet kijk ik, ook al is dat het domste quizprogramma want zij weet daar met zo’n terloopse onbevangenheid actief aanwezig te zijn, dat ik me afvraag of ze soms aan het acteren is. Een vakvrouw. Maar die keer was het écht zwangerschapsdementie, vertelde ze, geen pose of acteerwerk. Niet slim om aan De Slimste Mens deel te nemen wanneer men zwangerschapsdementie heeft.
Vanmiddag hadden we tomatensoep. Een van mijn duizend geïmproviseerde varianten. Ze viel in de smaak blijkbaar, want LM deed er complimenteus over en dat zei ik hem. Dat hij weer te lyrisch bezig was naar mijn zin. 'k Beloofde dat ik de samenstelling zou opschrijven en ik begon heel prozaïsch de ingrediënten op te noemen.
- Ge vergeet de bouillon, zei hij. - Ah ja. Misschien ligt het aan de bouillon dat ge de soep vandaag zo lekker vindt, aan mijn geheime kruidensamenstelling. - Die moet ge niet vertellen, dat is uw liederlijke vrijheid. Hier viel ik stil.
- Liederlijke vrijheid? Weet ge wat dat wil zeggen? - Jaja, maar nu ga ik wat liggen. En hij verdween voor een siëstje.
'k Snap het nu. Denk ik. Hij bedoelde waarschijnlijk dat de samenstelling van een bouillon hoort tot de keukengeheimpjes en deel uitmaakt van de creatieve vrijheid.
Ik had zijn ode aan dit tomatensoepje een te lyrische lofzang genoemd en hij weet vaag ergens dat de woorden gedicht en lied verwant zijn. Zo werd bij hem creatieve vrijheid dichterlijke vrijheid en dan vanzelf naar lied en lied-erlijke vrijheid. Dat alles in minder dan een seconde, in een flits : van creatieve vrijheid over dichterlijke vrijheid naar lied-erlijke vrijheid.
Misschien moet ik hem met Kerstmis de nieuwe editie van de Dikke Van Dale cadeau doen. Alhoewel … hij heeft de vorige nog niet uit.
Enfin, ik heb nu officieel de vrijheid om mijn bouillons samen te stellen zoals ik dat wil. In zijn idee desnoods al zingend.