Ooit wou ik het mezelf eens gemakkelijk maken. Het was in het 3de middelbaar, ’67-’68, ik zal 15j of 16j geweest zijn.
In het middelbaar kregen we de opdrachten voor Nederlands Opstel een week op voorhand. Dat vond ik prachtig. Maar in het derde werden er plots verhandelingen verwacht van ons. Dissertaties, werd dat toen met een groot woord genoemd. Geen opstellen meer, maar uiteenzettingen. Ik vond dat we al genoeg uiteenzettingen te horen kregen op school, elk lesuur van de dag hoorden wij uiteenzettingen en nu moesten we er nog zelf gaan schrijven ook?
Geen vertelsels meer schrijven. Dat vond ik jammer en zelfs erg. Voor Nederlands Opstel schreef ik op een week soms drie opstellen en dan liet ik mijn Ma kiezen welk in zou indienen. De andere opstellen ruilde ik voor huistaken van wiskunde, dat leek me een eerlijke vergoeding, die taken kopieerde ik zonder gêne. Eigenlijk was ik toen spookschrijver zonder dat ik het woord kende. Dat ruilen voor wiskundetaken gebeurde natuurlijk in stilte, zonder medeweten van Ma.
Dissertaties. Verhandelingen dus. Uiteenzettingen. Dat was mijn meug niet. Dan ging ik liever fietsen met het aanbiddertje van dienst en tegen de limietdatum zou ik wel iets ineen flansen dat ik kon indienen bij die nieuwe van Nederlands. Het moest gaan over spreuken. Dat zou rap gefikst zijn. Thuis hadden we het boek : Citaten, Spreuken en Gezegden. Het rook nog naar nieuw.
Ik plukte er een flink aantal spreuken & gezegden uit, dat duurde efkes, en slalomde daarna met mijn pen vlotjes via een aantal schaamteloze clichés en lachwekkende trivialiteiten van de ene spreuk naar de andere tot ik een A4-blad vol gewrochten had. Ziezo.
Zegt men niet ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’ maar ook ‘Ieder huisje heeft zijn kruisje’? Mogelijk twintig van dit soort scherpzinnigheden had ik aan mekaar gebreid tot de laatste lijn van de tekst. Als dit voorgelezen wordt in de klas kunnen we allemaal eens goed lachen, vond ik. Want het schrijfsel was een persiflage, een pastiche, eerder iets voor de schoolkrant dan om in te dienen als taak voor Nederlands.
Er werd niks voorgelezen. Zelfs niet als voorbeeld hoe het niét moet, dat plat cliché-werk. De lerares deelde de taken rond en bij mij tikte ze op mijn lessenaar : in ’t vervolg uw verhandeling zelf schrijven, hé juffrouwke. Mijn mond viel open (denk ik). Daar zat ik letterlijk met stomheid geslagen. Niet alleen nam ze dit gewrocht au sérieux, zij dacht zelfs dat ik die rommel van iemand anders had! Om een eigen flutschrijfsel werd ik beschuldigd van … plagiaat?
En ik kreeg 2/20 omdat ik mijn naam en de datum zonder fouten geschreven had. Ik had gerekend op 10/20. Waarvan 9/10 voor woordenschat en grammatica, en een 1/10 voor stijl, maar dat had ik er voor over, want elk amusement heeft zijn prijs. Die 10/20 zou ik dan wel ophalen in de loop van het trimester. En nu stond daar 2/20. Wegens ‘geen eigen werk’. Wegens plagiaat dus.
Op de schoolbus en thuis mocht iedereen het weten : die nieuwe van Nederlands was een achterlijke tuttebel. Mijn tweede verhandeling was weer zoiets vol evidenties en platitudes en dat schrijfsel vond ze dan wel goed. Hoe meer rommel ik schreef hoe beter mijn punten werden. Wat was het verschil met de eerste verhandeling?
Op het einde van het trimester was er oudervergadering en ik had mijn Ma mijn spreuken-verhandeling meegegeven en haar op het hart gedrukt dat ze vooral naar die 2/20 moest vragen, want ik had me daar danig verslikt in die quotering.
Ma vond het lastig dat ze ook bij de leerkracht Nederlands moest gaan aanschuiven, gewoonlijk was ze er van af na die van wiskunde.
Ma kwam thuis van de oudervergadering. Deze keer was ik nog wakker, ik zat op de trap te wachten.
De redenering van de lerares over die allereerste verhandeling : een kind van mijn leeftijd kon onmogelijk al zoveel spreuken kennen.
Maar die kwamen toch uit dat boek! Uit het boek met spreuken en gezegden! Dat is toch een naslagwerk! Dat boek heeft zij toch ook in huis! Gelijk een woordenboek! Leraressen, beroepsmensen, hebben thuis toch hun documentatie !
Niks van. Deze lerares had dat boek niet, ze kende het niet, ze had er nooit van gehoord. Ze had er zelfs niet over gelezen in de boekenrubriek van een krant die een boekenrubriek had. En daardoor werd toen mijn persiflage ofte pastiche beschouwd zijnde niet-eigen werk, als geschreven door een ouder en wijzer iemand. Alsof iemand die ouder en wijzer was zich aan zo’n prulwerk zou wagen. Voor mij was het slikken: een lerares, een beroepsmens, had bij eens herlezen na drie maanden, nog altijd niet gemerkt dat het schrijfsel een lacheding was … ? Nog altijd niet?
Gelukkig hadden we de twee jaren daarop leerkrachten van een ander gehalte.
Er trekt een trein wolken van west naar oost : een sprinkhaan, een building uit Dubai, een nijlpaard, een profiterolleke in 't groot, een vies beest, iets uit Webdinges, een discokrab, de hele Japanse archipel en het kapsel van Sela Sue.
Dat alles op de rug belicht door een westelijk avond oranje-roze. De onderste delen van die wolken zijn van hieruit gezien blauw-grijs.
En op het einde van de wolkentrein volgt een eigenaardig gans grijs klein afsluitertje. Een scheetje?
De kleinzoon van Oma was in Flintstones boeken aan het bladeren, voorzichtig, want dat zijn verzamelstukken van Opa.
- Waarom hebben dino's nooit oren? vroeg hij. - Dino’s hebben wél oren, antwoordde zijn nicht, die 16 en al wijzer was.
Er volgde een gesprek over de oren van dinosauriërs. Het gesprek werd levendiger, géén oren >< wél oren. De Jurassic-strips werden erbij gehaald, tot ongenoegen van Oma, want die beeldverhalen zijn óók verzamelstukken van Opa. Eigenlijk dienen Opa’s boeken vooral om af te blijven.
- We kunnen die oren googlen, zei de jongedame hoopvol.
Maar op woensdagnamiddag wordt er niet gecomputerd, dus ook niet gegoogled. Op woensdagnamiddag doet men bij oma de dingen samen. Zoals samen nadenken over oren van dino’s, bvb. Dino’s moeten wel oren gehad hebben, want anders horen ze de andere niet komen en dan worden ze opgegeten. De jongste wou weten wie er dino’s opeet.
- De andere dino's, de grote, de vleeseters. - Eten de grote de kleine op ? - Natuurlijk!
En hij toonde haar de afgrijselijkste dino-tanden uit een Jurassic-strip van Opa. Die tanden deden het bij de kleinste.
- Dat zijn monsters, zei ze, dat zijn geen dino's. - Dat zijn de échte dino's, antwoordde haar broer. - Mijn Dino heeft geen oren, zei ze, en dan eten ze hem op en …
Haar knuffel bij Oma is een lichtblauwe dino die Dino heet en geen oren heeft. Dan kan hij de monsters niet horen komen en die eten hem dan op. Het vooruitzicht was verschrikkelijk.
Oma nam de kleine in haar armen en beloofde onmiddellijk dat Dino bij Opa en Oma op bed zou slapen en zij hebben een pillicht op de kamer. Een pillicht houdt de monsters weg, dat weet iedereen. De jongste was maar half gerustgesteld.
- En misschien moeten zijn oren nog groeien hé, ging Oma door. - Ja, snikte de kleinste na, misschien komen ze nog. - Dat doet de oren-fee, troostte Oma.
Een tanden fee, dat kent de kleinste, zij zorgt dat men grote-mensen-tanden krijgt. En er is dus ook een oren-fee, zij zorgt dat men grote oren krijgt.
- Dat uw Dino grote oren krijgt, verbeterde Oma rap, kinderoren zijn zo al groot genoeg.
Toen haar volkje de deur uit was, schoot de ze in gang. Kast open, schuiven open, dozen open, op zoek naar geschikte lapjes stof om oren van te maken.
- Ge hebt toch tijd tot volgende woensdag? zei ik. - Nee, morgen slaapt ze hier.
Lichtblauwe badstof had ze niet meer, wel lichtgroene. En veel andere lapjes. De lichtgroene stretch had ooit gediend voor een grotere knuffel, maar die was al zo bleekgewassen dat er voldoende kleurverschil zou zijn om met dit lapje de nieuwe oren voor Dino te maken.
Het werden appelgroene oren aan de buitenzijde met bloemetjeskatoen aan de binnenzijde. Er lag ook Schotse ruit in de lapjesdoos, maar voor een prinsesje mochten het bloemetjes zijn. De jongste is zo een meisje-meisje. Ze legt soms autootjes van haar broer in een bedje 'want in de garage is het koud hoor'.
- Nu hoop ik maar dat ik versteviging heb liggen, of vlieseline. Anders moet ik nog naar Kapellen rijden. - Versteviging? vroeg ik, dummie zijnde. - De oren mogen iet-of-wat stevig zijn, anders vallen ze slap, dan worden dat oogkleppen. - En die versteviging komt dan … - Binnenin, gelijk bij kragen en manchetten. - Dat is toch hard voor een knuffel ? - Laat mij doen !
Versteviging en vlieseline waren in huis, ze moest niet meer naar Kapellen rijden. Gelukkig maar, want het was tijd om aan het eten te beginnen. Om de diepvriezer te openen wil dat zeggen, er stonden immers nog oren op het agenda.
- Hierzie, hutsepot. Ontvriezen. Doe gij dat maar. - Zal ik aardappelen schillen? - Die zitten er al in! - Zal ik de tafel dekken? - Doe maar, riep ze vanuit haar naaihok.
Ik deed naar beste vermogen wat me gezegd was. Daarop ging ik naar huis en bedacht dat ik zelf wat meer eenpansgerechten moest invriezen, hutsepot, ragouts en andere stoofschotels … maar LM en ik hebben zelden nog onvoorziene omstandigheden. Toch niet van die aard.
Donderdag kort na de middag belde ze: - Mijn oren zijn klaar. Komt ge kijken? Ze had er aan doorgewerkt tot lang nadat bij mij het licht uit was en dat wil wat zeggen. Dus ging ik kijken.
Op het voeteinde van hun bed lag het pillicht dat de monsters weg houdt en daarnaast stond Dino. Met oren als ovale vliegvleugels, elk iets groter dan zijn kopje. Een lichtblauw dino-kopje met bloemetjesoren in een appelgroen randje. Dino heeft wel degelijk de nacht veilig doorgebracht op het bed bij Opa & Oma. Mét pillicht. En de oren-fee was langs geweest ook. Dit kon niet meer stuk.
- Schattig, écht schattig, zei ik. Die grote oren doen een beetje denken aan Gizmo. Van de Gremlins. - Begint gij nu ook niet hé, zuchtte ze, eerst Jurassic-monsters, nu Gremlins.
Over Gizmo-oren zou ik nooit nog met een woord reppen. Beloofd. Het belangrijkste was dat Dino nu oren had. Vlinderoren, elfenoren, toveroren … het was een zalige geruststelling. En de Oma, zij zag dat het goed was.
Gisterenavond kreeg ik een mail waarin stond dat ik een schat ben. Aha, dacht ik, daar is 1 medemens tot een conclusie gekomen. Nu die zeven miljard anderen nog. En ik heb heel goed geslapen.
Vanmorgen, in het ochtendgrauw, vond ik zeven miljard toch wat veel. En een schat ben ik natuurlijk niet. Maar door die mail heb ik wel heel goed geslapen.
Binnen liep ik in het donker het hele huis door, zodanig dat mijn Moeder soms schrok wanneer ze het licht aandeed en me ergens tegenkwam. En Ma doen schrikken, dat mocht niet, want zij was hartpatiënte sinds haar 16de. Ma doen schrikken, daar stonden straffen op. Zodus kreeg ik soms een draai om de oren omdat ik weer eens het licht niet aangestoken had. Wees dan al eens zuinig hé!
Vanaf mijn 14de ben ik buiten voorzichtiger geworden in het donker. Ik had mijn voet verzwikt, de gewrichtsbanden waren gescheurd en dat vroeg twee weken herstel. Een heel gedoe met spanverband, want een plaaster was niet nodig, of was niet aangewezen, dat weet ik niet meer. Én, met een spanverband kon ik niet fietsen. Chot, wat heb ik die zwakke gewrichtsbanden ooit vervloekt!
Op mijn 22ste gewrichtsbanden verrekt, of verrokken, zo heette dat toen. Drie weken herstel, tijdens een drukke periode. Op mijn 28ste weer eens, nu gescheurd, er was vier weken herstel nodig. Gelukkig viel dit tijdens het verlof. Op mijn 36ste weer zoiets, al zes weken herstel nodig, met werkverlet deze keer, wat ik verschrikkelijk vond. Naarmate ik ouder werd, werd de herstelperiode langer.
Nog later werd ik wat schrikkig in het donker buiten. Omdat ik niet meer voldoende zag waar ik mijn voeten zette. Een losliggende stoeptegel of een verdwaalde kiezelsteen is al voldoende om te zwikken. Als ik me goed herinnerzijn gescheurde gewrichtsbanden pijnlijker dan een gebroken been.
'k Moet er niet aan denken dat het me nu, op 65+ zou overkomen. Hoe lang zou de herstelperiode nu zijn? Twaalf weken? Langer? Een aantal weken buiten werking zijn is gewoon geen optie meer. Daarom is het uitkijken waar ik mijn voeten zet. En daarvoor heb ik daglicht nodig. Ik ga niet meer buiten in het donker. Alles kan wachten tot bij daglicht.
In de donkere wintermaanden zet LM de vuilniszakken buiten. Op zulke dagen herinner ik me waarom ik met hem wel wou trouwen. Hij houdt me overeind.
te gast bij Wim Helsen, Fleur Van Groningen met een fragment/citaat van Piero Ferrucci
We nemen nauwelijks de tijd onszelf wat beter te leren kennen. Onze cultuur lijdt aan een overdosis actie en een tekort aan contemplatie. Ik zie contemplatie als een basisbehoefte, die je zelfs bij dieren ziet. Denk maar aan honden of katten – die zie je vaak gewoon een beetje in de verte staren. Dat is – denk ik – hun eigen vorm van meditatie, hun manier om de accu weer op te laden. Wij hebben die behoefte ook. Maar we ontkennen die basale, fysiologische behoefte – alsof een hele samenleving vergeet naar de wc te gaan. Dat is ernstig!
'k Heb nagedacht, of ik over die contractperiodes met Indiërs zou vertellen.
LM en ik hebben een aantal contracten met Indiërs gedaan, Indische officieren. Dat was alles behalve een vlotte samenwerking. Er waren enorm veel bijkomende problemen vooral door het verschil in werkethiek.
Als dat voor een noodvervanging van 14 dagen is, kan men er eens mee lachen, ’t was een ervaring … Als dat voor een contract vier of zes maanden is en men moet een schip varende houden -niet alleen drijvende hé, vooral varende- dan wordt het een nachtmerrie. Werkelijk. En dat werd het ook letterlijk.
Over die tijd zal ik misschien ooit wel iets schrijven, maar erg opwekkende lectuur zal dat niet worden. Enkel klaagzangen heb ik toen naar het thuisfront kunnen sturen. De getemperde versies.
De afgelopen twee dagen heb ik me niet één anekdote kunnen herinneren waarvan ik dacht dat ze interessant of zelfs maar grappig was, iets waarvan ik kan zeggen : wat hebben we toen gelachen, of wat was die of die toen bij de pinken of spits of geestig. Behalve ooit de mensen uit Goa, die wel.
Misschien moet ik mijn correspondentie van toen eens opduikelen, maar dat is me voor het ogenblik wat moeilijk.
Op LM moet ik al niet rekenen om ons gezamenlijk geheugen op te frissen. Voor hem zijn dié contractperiodes voorbij en afgelopen, heeft hij gezegd. Ziezo, bij hem moet ik daar dus niet meer mee afkomen. Dat is tegenslag, want hij zou de technische details kunnen geven, die de ernst van een aantal zaken en situaties kunnen illustreren. LM heeft nog al zijn grijze werkboekjes van zijn hele carrière, een archief aan materiaal, met datum en coördinaten.
Dat hij in de periodes met de Indische mecaniciens nachtmerries had gelooft hij al niet meer, hij ontkent het zelfs. Geen nachtmerries? ’k Moest hem 's nachts wakker maken of hij bleef erin, zo heftig waren die nachtmerries. Om de twee dagen ongeveer had hij een verstoorde nachtrust. Dat is op termijn niet goed voor zijn helder denken overdag.
Daarbij komt dat van de machineploeg uiteindelijk geen enkele Indiër betrouwbaar bleek, noch qua kennis van zaken, noch qua zorgvuldig werken. Incompetentie alom. Op papier waren ze bevoegd, in de praktijk waren ze onbekwaam. Vaar met zo'n mensen een schip … Kortom, met die mensen waren het ellendige contractperiodes.
te gast bij Wim Helsen, Jaak Van Assche met een fragment uit Gesprekken onder de Schemerlamp van Maxim Kröjer
De hele geschiedenis van de toneelspelkunst gedurende de laatste 400 jaren is feitelijk niets anders dan een licht schommelen tussen twee polen: tussen een pathetische extase en natuurgetrouwe nabootsing. Iedere speelstijl drukt alleen het punt uit, waarop de uitstralingen van beide polen elkaar raken.
Het is alleen een verschuiven naar de extase of naar de nabootsing. Maar het loutere pathetische valt voor ons als loutere declamatie zó uit het kader van de toneelspelkunst als de nuchtere nabootsing van de potsenmaker.
Voor ons is de mens-uitbeelding altijd - in welke verhouding beide polen er ook in aanwezig zijn – extatische ontroering en lust tot nabootsing.
Een zus van LM had een elektrische fiets. Al sinds 2002 of nog vroeger. ’k Mocht die toen eens proberen op een binnenpleintje en ik was in de wolken. Toen ik de elektrische ondersteuning aanzette ging het plots als vanzelf. Heel plezant, ik voelde me precies terug 12 jaar, toen fietsen een feest werd. Was er in het leven van elke dag ook maar zo'n schakelaar voor efkes 'ondersteuning' .
Buiten het gesjoemel met de sportfietsen (de mechanische doping, of hoe heet het?) waren ook de postfietsen heel even in het nieuws. De batterijen van de postfietsen waren te zwak. Nog voor het einde van de postronde lieten ze het afweten.
BRUSSEL, 04/01/14 - "De batterij van de elektrische postfietsen loopt te snel leeg. Vaak zijn ze al leeg voor het einde van de postronde. De postbode moet dan zelf trappen. Dat is zwaar, want elektrische fietsen wegen makkelijk dertig kilogram en met de brieven en pakjes komt er nog eens tien kilogram bij. Dat maakt het werk te zwaar, zeggen de vakbonden."
foto van 't Net
Jammer. Het krantenartikel is ondertussen van het Net verdwenen. Ivm die batterijen werd geschreven : er werd gekozen voor goedkoop. Of dat waar is weet ik niet, maar waarom verbaast het me niet dat dit me niet zou verwonderen …
In de reacties onder het krantenartikel stonden twee commentaren die ik hier toch efkes wil neerpoten:
Op 04 januari 2014 om 22u34, zei (PG) : "Ofwel zijn die postbodes te dom om met een elektrische fiets te rijden en weten ze niet hoe ze de ondersteuning moeten bedienen, want die kan je instellen naar gelang hoeveel ondersteuning je nodig hebt. Ofwel zijn de fietsen op zich gewoon brol! " Scherpzinnige analyse van die PG, niet ?
Op 05 januari 2014 om 02u20, antwoordde (RB): "Ik kan u verzekeren PG dat je 40 kilo wel zult voelen aan uw benen als de batterij leeg is. En die postbodes weten heus wel hoe ze die ondersteuning moeten bedienen. Daar wordt ook een opleiding voor gegeven. Het is niet omdat je zelf een elektrische fiets hebt dat je daarom ook weet hoe je zo'n enorm gewicht kunt verplaatsen zonder ongevallen. Ik durf zelfs zeggen dat u meteen tegen de vlakte zult liggen als u zelfs de fiets maar probeert recht te houden." Heb het zelf ondervonden toen ik hulp-postbode was deze zomer." Een geloofwaardige repliek.
(…)
Zelf zou ik niet meer met een zware lading op de fiets durven. Ik vraag me ook af hoe mensen met een kostbare lading als twee kinderen op de fiets, zich nog in het verkeer wagen. Eigenlijk durf ik zelfs zonder lading de baan niet meer op. Op de hometrainer ben ik wél een held, dan fiets ik van hier tot Lier. Alleen al omdat het rijmt. m – EZW-02/2014, bijgewerkt -
Eerste indruk : als zij 15 jaar geleden nog les gaf is de kans groot 1/ dat Mevr Lesage vandaag nog leeft, al dan niet vrolijk gepensioneerd 2/ dat zij gezien haar vak, naar dit soort programma’s kijkt Nu hoop ik maar dat de naam Lesage niet de echte naam is van de lerares, ook al weet mogelijk heel Brugge over wie het gaat.
Twee of drie jaar geleden, rond deze tijd, was er op de radio een interview met een meneer die het kan weten omdat hij daarvoor gestudeerd heeft, hoe het komt dat er na amper twee weken in het nieuwe jaar zo weinig overblijft van de goede voornemens, of van zelfs maar voornemens. Ze zijn al gesneuveld.
Een van de redenen volgens hem was dat men realistischer doelen moet stellen, haalbare oogmerken, bereikbare objectieven. Realistisch, bereikbaar en haalbaar, dat waren de woorden die een paar keer terug kwamen. Als iets niet haalbaar is, bezorg uzelf dan geen frustratie, láát het gewoon. Dat is een zeer zinnige conclusie waarvoor volgens mij een zinnig mens geen dure professor nodig heeft.
De ene kat heeft dat interview duidelijk gemist, de andere kat heeft het interview gevolgd, ook duidelijk.
te gast bij Wim Helsen, Wim Oosterlinck met een fragment uit ‘De Alchemist' van Paulo Coelho
Wat moet ik doen? Ik zal verbitterder worden en niet meer geloven in de mensen, omdat één mens mij verraden heeft. Ik zal al diegenen haten die verborgen schatten hebben gevonden, omdat ik de mijne niet heb gevonden. En ik zal het kleine beetje dat ik heb stevig vasthouden, want ik ben te klein om de wereld te omarmen.
Mijn zussen snappen maar niet wat SeniorenNet allemaal inhoudt of te bieden heeft. En wat een blog en groepscorrespondentie (mailgroepen) betekenen. - Waarover hebt gellie het dan? - Over van alles. Van moeilijke dingen, via het wel & wee tot luchtige larie. - Moppekes? - Soms moppekes ook ja.
Lap, wat had ik nu weer gezegd. SenNet was dus een moppensite? Dan kenden zij andere en betere! Ik mag de veelzijdigheid van SenNet omschrijven en beschrijven tot mijn adem op is, ze zullen niet zelf eens aanklikken om een kijkje te komen nemen.
Nu heb ik toevallig een luchtige wetenschappelijke gedachtewisseling terug gevonden uit 2016, over vooruitgang, hier volgen de mailfragmenten:
“Een moderne heks gebruikt geen bezem om zich te verplaatsen ... er zijn immers stofzuigers uitgevonden.” SK
'k Herinnerde me vaag iets, dat heksen de gedaante van een kat aannamen om zich te verplaatsen. En kijk, Google had er ook van gehoord:
"… Duivels en heksen namen haar gedaante aan … Als een heks stierf gaf ze haar gaven door aan een kat. Men zag de blik van Satan in haar ogen. Ook het feit dat het een nachtdier is telde waarschijnlijk mee. Bovendien hoort men een kat niet naderen, één van de redenen waarom heksen verdacht werden van het zich vermommen in een kat. Zo konden ze zich ongemerkt verplaatsen." uit : http://catnanny.be/bijgeloof-rond-katten/
Voor de discrete verplaatsingen gebruiken ze de kattengedaante, want op een bezem ziet men ze vliegen hé. En natúúrlijk gebruiken heksen het modern comfort! Daar bestaan zelfs beelden van.
“Heksen kunnen van alles, dat is duidelijk, dus ook zich verplaatsen in een kat of een ander dier naar keuze. Wie zijn Terry Pratchett * een beetje bijgehouden heeft weet dat. Maar ook daar gebruiken heksen toch voor wat grotere verplaatsingen de bezem! Misschien in latere boekdelen, waar de beschaving doordringt ook wel stofzuigers? Ik moet toegeven dat ik na een deel of vijftien even de heksen uit het oog verloren ben. Hoe dat gaat met het onzichtbaar bezemvliegen, weet ik zo niet. Ik denk dat men niet midden in een grote stad op het heetst van de dag zo maar even de bezem bestijgt. Alleen al het rondlopen op de Dam of de Keyserlei met een bezem zou al opzien verwekken, dunkt me. Maar bij nachtelijk donker zou ik zelfs in mijn eigen omheinde achtertuin rustig ongezien kunnen opstijgen, neem ik aan, en eenmaal op hoogte - ach, hoeveel satellieten passeren ons niet onopgemerkt? Zou een zwartgeklede dame met wapperende jaspanden op een hoogte van enkele honderden meters niet makkelijk verward kunnen worden met een wat slordig gevederde kraai op wat minder meters hoog? ” SK
Ach dierbare correspondent, sommige merken van stofzuigers zijn toch zo luidruchtig in de nacht. En dan die slurf die alle kanten op wappert, het trekt maar aandacht. Ook qua zitcomfort zijn er enorme verschillen.
prent van ’t Net by Abetaa
Geef mij maar de ouderwetse gestroomlijnde bezem. De laatste jaren natuurlijk liefst het comfortabel model met het rug- en zitkussentje. En voetsteunen! prent van ’t Net waar zijn de voetsteunen !
Voilà, was dit nu nuttige én wetenschappelijke larie? Ik vind van wel. Mijn zussen weten niet wat ze missen.
Op de juiste plek staan op het juiste ogenblik, om een filmke te maken. Dat filmke is dan vaak een toevalstreffer. Tenzij men bij de Zwitserse Wegenwerken werkt. Om de wegen te beveiligen worden op gestelde tijden met dynamiet gecontroleerde lawines veroorzaakt. Dit gaat over een gecontroleerde lawine, op vr-15/01/2016.
foto van ’t Net
“De gecontroleerde lawines zijn erg nodig om sneeuw van de hellingen te ruimen en zo accidentele lawines te voorkomen. Er zijn idiote skiërs die buiten de pistes gaan en door hun bravoure een accidentele lawine kunnen veroorzaken. Die idioten betekenen een gevaar voor mens en omgeving.” (dixit Christian Mermoud)
Exact vier weken later werd deze bewering gestaafd door feitenmateriaal: sommige idioten -sneeuwsnobs- vegen hun prinselijke broek aan de richtlijnen, zoals die dag in Oostenrijk, Lech op vr-12/02/2016.
Door de lage hellingsgraad is dit een trage lawine. 'k Dacht onmiddellijk aan lava. Volgens wat ik las in de commentaren onder het filmke ben ik niet de enige die zo dacht. Maar de kracht van een trage sneeuwstroom is evengoed indrukwekkend. Hij sleurt alles mee, zoals een lavastroom dat doet. En een modderstroom. En een tsunami. Alleen is hij wit, de bedrieglijke onschuld. klank voldoende luid zetten, dan hoort men de bomen kraken : https://www.youtube.com/watch?v=uBLWha0GLIg 02min07
Voor wie het mogelijk aanbelangt, onderaan staat een link naar een lange lijst met fobieën.
“Op deze pagina is de meest complete Nederlandstalige fobie en angst lijst te vinden. Omdat fobie een ‘angst voor een bepaald iets’ is, zijn er ontelbare soorten fobieën. Men zal bij de term fobie direct denken aan spinnenfobie of claustrofobie. Er zijn echter nog veel meer, soms erg ongebruikelijke fobie-soorten.”
Ze staan alfabetisch gerangschikt en het zijn er véél. 'k Vraag me af of de mensen uit de psy-sector ze allemaal kennen en niet enkel bij naam. Ik vraag me af of ze er ook telkens een behandelwijze voor hebben ontwikkeld. Bieden ze adequate hulp, of blijft het bij therapiepulp?
De fobieën zijn niet genummerd. Dat zou niet praktisch zijn denk ik. Telkens wanneer er een fobie bijkomt (en er kómen er bij) zou men de nummering moeten aanpassen.
“Over cenosillicafobie kent Wikipedia geen artikel. Bestaat het wel?”SK
Volgens Wikipedia bestaat het verschijnsel misschien niet, maar volgens de mensen van biernet.nl zeer zeker wel :
Waar komt de term Cenosillicafobie vandaan? Om dat te verklaren moeten we kijken naar het Engelse woord cenosillicaphobia: - Cenos komt uit het Grieks, oorspronkelijk Kenos, hetgeen leeg betekent. - Sillica zou eigenlijk als Silica geschreven moeten worden, met één l dus. Dit komt van het Latijnse woord silicium, een chemisch element, maar ook met de betekenis van 'harde steen'. De silicium korrels, oftewel zand, vormen de voornaamste ingrediënten voor het maken van glas. - Phobia komt van het Griekse Phobos, dat angst betekent.
Waarschijnlijk is het een term van eigen makelij, puur grapjasserij, maar de uitleg klinkt wel goed, iemand heeft daar tijd en denkwerk aan besteed. Of was het een clubje hijsende classici aan de bar?
Of angst voor het leeg glas als een aandoening mag beschouwd worden, weet ik niet, maar mij deed het direct denken aan een ander soort leegte, "le verre et le néant". Sartre moet er maar efkes tegen kunnen dat ik buurtje-leen speel.
Het verschijnsel is gekend : de tooghangers in café of kroeg, de mensen die blijven tot sluitingsuur en daarna misschien nog een nachtcafé zoeken.
Zo lang het glas niet leeg is, moeten ze de buitenwereld niet in. Want de buitenwereld, dat is de anticlimax. In de buitenwereld gebeuren dingen die men niet baas kan, waar men geen vat op heeft. Binnen is alles gemoedelijk en genoeglijk en vertrouwd. Er is de herkenning en erkenning. Alle mensen en dingen hebben er een naam. En zo lang een glas niet leeg is, heeft men een reden om te blijven waar men is. Binnen. In de geborgenheid van de kroeg, goed wetende dat die geborgenheid nep is en straks betaald moet worden. Straks. Nu nog niet. Het glas is nog niet leeg.
‘k Weet niet of ik het juist aan het schetsen ben. Stealers Wheel beschreef het beter :
“ I wonder why I stay when everybody's gone, There's always something there, that keeps me hanging on.”
Peter Hobden, Geneva-CH Night Café
Dat 'something' is de nepgeborgenheid binnen de kroeg volgens mij. En daarom blijft hij het moment van vertrek uitstellen, want buiten grijnst de buitenwereld.
In een bespreking van dit nummer las ik dat de melodie ‘zeurderig’ klinkt. Ik viel bijna achterover. Zeurderig? Zéurderig? Kom zeg … De saxofoonsolo onderlijnt de verlatenheid van het moment. Hij maakt dat de melodie klaaglijk klinkt. Klaaglijk is het woord. zeurderig … non mais!
Vandaag zat er een afbeelding in de ochtendmail die cenosillicafobie niet helemaal zal wegnemen maar het ontwerp doet misschien toch de angst afnemen, zoals zingen tijdens het onweer mogelijk helpt bij mensen die bang zijn van donder-&-bliksem.
In geval van cenosillicafobie -le verre et le néant- biedt een zacht melodietje op dit aangepast, hooglijk gespecialiseerd instrument mogelijk lafenis. Als de muziek niet helpt, dan is er links bovenaan toch nog het drinkteutje.
van Grave in Nederland tot Neerpelt en Overpelt in België, de vervening door turfontginning, moerasgebied
"In een paar dagen word ik 82. Kwam ik uit een achterlijke gemeente. Zeer zeker. De zuster van het klooster vertelde mijn moeder dat wij schoolkinderen 2jaar achter waren bij de volgende gemeente. Niemand deed er iets aan. Een vriend van me die onderwijzer werd kwam in zulke zelfde situatie terecht in de Peel. Hij kreeg geen voet aan de grond. Slot van dat liedje dat hij zichzelf van het leven beroofde. Het waren moeilijke jaren voor, in, en na de oorlog. Er was geen aandacht voor achterstand onder de kinderen. Wie haalt het nu nog in zijn hoofd om de kinderen om je heen te slaan. Kun je je voorstellen dat iedereen gewoon maar een pak slaag kreeg. Pierre Opstals was ook zo een wonder, die had altijd de striemen van de liniaal van de meester over zijn kop. Pierre zijn vader was ook niet goed snik, die probeerde ‘s avond kinderen te pakken te krijgen door het hele dorp om ze een pak rammel te geven. Die waren hem meestal te vlug af op zijn klompen. Achterlijk bedoel je.
Op de kleiberg vonden de arbeiders kruiken en kannen gebakken uit klei bij de Romeinse soldaten. 2000 jaar geleden die werden bij elkaar gezet en met stenen en pannen die ook 2000 jaar oud waren op gegooid. Hadden wij ooit geschiedenis van ons eigen Limburgse Land? Piet Hein was een zeeheld terwijl wij nooit meer gezien hadden dan de Maas laat staan de zee. Een oude kleiwerker vond in de holletjes in de klei tanden en tanden. De rest was tot stof vergaan. De jamglaasjes in zijn schuurtje lagen tanden van apen en sabeltand tijger enz.
Mijn geschiedenis nooit geleerd. Waren we achterlijk. Waren onze scholen achterlijk." WJ - 2013
-----
" Ik ken die 'achterlijkheid', als we het zo mogen noemen. Veel hangt af van de socialisatie, van de maatschappij waarin men opgroeide.
Ook ik heb die tijd gekend waar gij over spreekt, kinderen waren geen groep apart maar kleine mensjes die niets in de pap te brokken hadden, die eerder als een last werden aanzien en liefst maar zo vlug als ‘t ging groot moesten worden, dan konden zij tenminste wat nuttigs doen.
Onze ouders moesten nog bewust gemaakt worden van het nut van de school. Maar van waar moest dat inzicht komen als heel de goegemeente hetzelfde leefstramien had. Iedereen had zorgen toen om zijn dagelijks brood om de vele mondjes te vullen. Om het met Maslow te zeggen: zij stonden nog maar op de eerste of tweede trap van de intussen bekende behoeftenpiramide.
Ik had het (on)geluk ouders te hebben die de leeftijd hadden van grootouders, als derde jongste van een hele rits kinderen kon dat in die tijd. Zo kwam het dat ik niet naar school mocht na mijn veertiende, ik moest leren werken! De directrice van een middelbare school en later nog de kapelaan zijn thuis geweest om mijn ouders te overhalen. Maar nee, zij vonden dat niet nodig, vooral mijn moeder niet. Mijn ouders waren achter op de tijd, maar niet achterlijk." MVS - 2013 -----
Twee zomers geleden hebben LM & ik alles herlezen wat we in de bibliotheek nog te pakken konden krijgen van Toon Kortooms. Kortooms schreef streekromans die zich afspelen in de Peel, in veengebied, moerasgebied.
Deze keer hield ik potlood en papier erbij, om te noteren wat ik achteraf wou googlen. Of ik kwam uit de sofa om iets onmiddellijk te kunnen googlen. Ik wou elke letter begrijpen, of op zijn minst vatten. Zo boeiend schrijft Kortooms. Zijn werken herlezen was voor mij een reis door de recente geschiedenis.
Toon Kortooms schrijft met milde humor. Vlak onder die verteltrant zit de realiteit. Die is soms rauw. Hij gaat ze niet uit de weg, maar hij zet ze ook niet grauw neer. Er is veel mededogen in zijn weergave over die periode in dat gebied. Een achtergesteld gebied, zoals WJ en MVS al vertelden. Kortooms was 29 in '45.
te gast bij Wim Helsen, Annick Gavriilakis met een tekst van Ilse
Leuven, 4 april 2018
Dag Liesje,
Het meest voorkomende werkwoord hier ? Het is een NIET werkwoord. Het is een passief woord. Het is wachten. Wachten op je post. Wachten op bezoek. Wachten op je advocaat. Wachten bij de dokter. Wachten op de etensbedeling. Wachten op het openen van je cel. Wachten op een antwoord van de directie. Wachten op je medicijnen. Wachten op je dossier. Wachten op uitgangen. Wachten op je invrijheidstelling. Wachten op je dood. Altijd maar wachten.
Danskriebels, lang gehad. Niet te stuiten was ik toen. Als er ergens gedanst kon worden, was ik erbij. Niet vanaf het eerste nummer. Ik moest wachten op De Kriebels, tot er een nummer kwam waarbij mijn lijf zei : nú! En vanaf dan kwam het in orde, voor de rest van de avond nacht.
We hebben ooit gekke dingen gedanst op gekke plaatsen, vrienden en ik, collega's en ik. Gekke mensen en ik. Veel plezier gemaakt.
Later werd dat rustiger, met de leeftijd werd ik minder dartel. Tot mijn verbazing moest ik al eens uitblazen ook. De laatste keer dat het er nog uitbundig aan toe ging :
Einde '97 hadden we aan boord de verjaardag van collega F te vieren. Dat klinkt als een corvee, maar dat was het niet. De voorbereidingen waren een plezierige opdracht en door veel mensen werd met heel veel enthousiasme en geheimzinnigheid voorbereid, versierd en geprepareerd. Grondig.
Alle departementen deden mee, want F was een tof meiske. Een toffe stuurvrouw.
Toen de jarige om 20h op haar wacht kwam werd ze teruggestuurd door de collega die twee uren van haar wacht overnam. De andere twee uren zou de captain zelf wacht lopen. Zo was capt DM, een menselijke mens. Eigenlijk een crème van een mens. LM en ik hebben een aantal keren met hem gevaren en capt DM staat in onze top-drie van captains.
Beneden waren wij al gelanceerd en kon F onder luid applaus haar intrede doen. Ge moet u voorstellen dat zestien mensen of meer al een kwartier lang uitbundig stonden te dansen in een ruimte die niet groter was dan een gemiddelde woonkamer. F werd binnen gesleurd en kreeg klapzoenen tot ze niet meer wist waar ze stond.
Die ochtend was de vorige 1ste stuurman afgemonsterd, een tirannieke chaoot. Zelfs het staal van de romp zuchtte opgelucht toen hij de gangway af ging. Zijn vervanger was al een tijdje aan boord en wist dat hij dit feestgedoe en -gedruis mocht interpreteren als decompressie. Een wijze jongen voor zijn jaren. Hij had alles onder controle. Zelfs een jolig feestje.
De chaoot was weg én er werd een verjaardag gevierd, de sfeer was uitbundig tot in de vroegte.
’s Anderendaags voelde ik me niet zo fit. Een paar uren feesten -ik had iedereen 'in bed gelegd'- en nadien opruimen ging me blijkbaar niet zo goed meer af. En ik was pas 45. LM ook, maar hij had daar minder last van, van die 45.
Na de middag kwam F aan de cabine kloppen om te vragen waar ik bleef voor onze pingpong-sessie. Ik zei dat ik me niet zo fit voelde en of morgen ook goed was. Morgen was ook goed, zei F genadig, in de mildheid van haar vijfentwintig jaren.
De dag nadien was ik er nog erger aan toe. Nog altijd spierpijn, maar nu zat héél mijn body zat vol pijnen en pijntjes. Ik kon amper naar de mess om aan tafel te verschijnen. Na de middag kwam F kijken en ze vond me een ramp : wéér geen pingpong.
- Jamaar, piepte ik van op de seat, ik ben 20 jaar ouder dan gij hé. Ik zag aan haar blik wat ze na twee dagen vond van de leeftijd 45. En ze gaf me de rest van de dag om wat verder te kreupelen.
Dat was mijn laatste keer uitbundig dansen, de laatste keer remmen los.
In november 2017 werd F op haar beurt 45. Misschien had ik haar moeten bellen, twintig jaar na datum, om haar te vragen of ze zin had in een partijtje pingpong. Alsof ik dat nog zou kunnen.
Mijn voet wipt soms nog mee met een muziekske, maar dansen doe ik nu op de melodie van Een Mooie Pinksterdag. Dat is mijn ritme geworden.