Woensdagnamiddag aan tafel bij de oma thuis. Er wordt huiswerk gemaakt, woordenschat.
- Nakomelingen, dat zijn kinderen, zei de jongste nadenkend. Ze sabbelde op haar potlood. - Ja, zei de Oma. - En nageslacht? - Ook. - Wat was er eerst, nakomelingen of nageslacht? - Eerst zijn er kinderen, zei haar zus. En dan kleinkinderen. - En dan? - Dan achterkleinkinderen. - En dan?
Nu had de zus hulp nodig en ze keek naar Oma. Wat komt er na achterkleinkinderen?
- Vanaf dan heet het nageslacht, zei de oma. - Gij hebt geen nakomelingen, zei de kleine tegen mij. - Nee, zei ik. - Ook geen nageslacht? - Ook niet.
Ze wiebelde met haar potlood, ze dacht na.
- Daar valt mee te leven hoor, zei ik. Een tante van mij en een groottante hadden ook geen nakomelingen. - Wat deden zij dan? - Ze maakten muziek. - Elke dag? - Ja, bijna elke dag.
Muziek maken leek haar een alternatief. Ze boog zich over haar blad en schreef iets op. Wat, weten wij niet.
m – HiH-04/2016, bijgewerkt -
|