een tekst uit 2004
Begin vorige week kwam ik van de krantenwinkel en zag op de terugweg dat in voortuin, nummer zoveel, die rijen puntige tulpen eindelijk uitgebloeid waren. Zelf hebben we geen tuin maar wij beschouwen ons wel als kijkgerechtigd wat betreft voortuinen. Daar dienen voortuinen voor, om naar te kijken.
Drie weken geleden, toen LM en ik op weg waren naar het restaurant, hand in hand, stonden die tulpen nog in volle bloei. Op rijen van drie. Het zijn grote tulpen, de koppen vlammend rood met knalgeel, op een erg korte stengel. Buiten agressieve koppen hebben ze dus ook een gestuikte gestalte. Klaar om aan te vallen. En de blaadjes lopen uit op een punt. Een scherpe punt. Dat zijn geen bloemen meer, dat zijn rijen bebloede dolken. Zéér antipathieke tulpen, daarover waren LM en ik het eens.
Goed, die puntige lelijkerds zijn uitgebloeid, dacht ik, dat moet ik hem subiet vertellen.
In een fractie van een seconde opnieuw die gapende oneindigheid, zwart. Vertellen? Aan wie? Vertellen aan wie?
Het enige reële was stilte. En rauwe pijn. Oeverloze pijn. Oeverloos als mist en duisternis.
Verdwenen de geciviliseerde Nep-Energie en Simili-Smile. Verdwenen in de donkere pijn, in die oude bekende.
Heel mijn zorgvuldig opgebouwde positivo-houding van de afgelopen weken: nep, kunstmatig. Al mijn opgewekt gebabbel: pure peptalk, vitrinetaal. Dat idioot-energiek glimlachen: vermoeiend zelfbedrog. Die zalvende spreuken van dertien in een dozijn, dat oppervlakkig BZN-gekwek: namaakhouvast die wegglijdt bij het minste schokje, ongeschikt voor dagelijks gebruik wegens niet stevig, niet echt, niet realistisch.
Ik stond daar met enkel mezelf, weer eens, nu zonder het zelfbedrog en de franje.
Ik ben thuisgeraakt. Heel traag. Op automatische piloot. Mijn voeten kennen de weg. Mijn handen kennen de sloten. Mijn jas kreeg ik niet uit. De pijnscheuten volgden elkaar op. Ze hebben een eigen ritme. Door de golven van zwart ging de telefoon. Ik heb opgenomen.
De zoveelste met 'goede raad': ik moest er zó over denken! ik mocht het niet zús bekijken! ... een en al uitroeptekens. Positief gejodel. Ongenadig zijn die raadgevingen over hoe ik moet. Over hoe ik niet mag.
De situatie op de 'juiste' manier bekijken en overdenken, volstaat dat? Is het zo simpel? Ik had het over pijn. P.IJ.N. Pijn verdwijnt niet met sussende prietpraat. Oneindig moe wordt ik van die gedachteloze bemoedigingetjes. Zo verschrikkelijk-oneindig-moe dat ik blij ben dat ik zo'n lang woord tegenover niemand nog moet uitspreken. Blij, wat een woord.
Na dat telefoongesprek (gesprek?) heb ik de stekker uitgetrokken. En mijn jas weggehangen.
Wat ik moet vinden is energie. Die zal ik ergens uit mezelf naar boven pompen. Maar dat gaat traag. Dat vraagt tijd. In alles ben ik nu weer zo traag. Als ik die trage tijd niet krijg, dan neem ik hem.
We zullen herbeginnen, de oude bekende en ik. Dit ga ik uitzieken op mijn eigen tempo. Deze keer zonder al die opgedrongen franje. Deze keer met mijn ogen open. Dus opnieuw bang.
mygod, wat ben ik bang
… Over bovenstaande tekst : In 2004 heb ik die tekst ergens ingezonden en het schrijfsel was voor mij gewoon een oefening. Wat het thema daar toen was weet ik niet meer maar ik wou toen weten hoe donker ik kon gaan. Vrij donker, zo bleek want er kwamen een flink aantal ongeruste replieken over de inhoud, niet zozeer over de schrijfoefening. Iemand was toen zelfs zeer verontrust. (Sorry Chris).
Om een soortgelijke situatie te vermijden zette ik in 2016 het oorspronkelijk jaartal in de titel. Toen wéér een aantal mensen schrokken heb ik gedacht dat ik voor sommige vertelsels moest stoppen met in de eerste persoon te schrijven.
Want de ik en de LM in de teksten zijn even vaak personages als personen, niet alles is waar gebeurd. Soms zou ik beter in de derde persoon schrijven, dacht ik. Maar dan hou ik het niet pakkend. En dat is de bedoeling van een tekst, vind ik, dat men de lezer meeneemt tot aan de slotlijn.
m – EZW-06/2004, HiH-04/2016, bijgewerkt -
|