ze was misschien zes jaar
Gisteren stapte ik door de supermarkt met achter mij als winkelkarretje zo'n laag plastieken vierwielerke. Het rammelde en ratelde de hele winkel bijeen.
Uit een van de zijlanen kwam een onverschrokken kleine mens gestapt. Laarsjes, jeans, houthakkershemdje en oorbelletjes onder roodgoud kort haar. Ze hield halt en plantte haar handjes in de zij. Ze bekeek me, neusje omhoog. Ik hield ook halt, want zij kwam van rechts. Ze bleef staan en bleef staan kijken. Was ze boos? Maakte mijn karretje teveel lawaai? Mocht ik doorlopen? Wat een blik … Ik kuchte eens en zei iets als ‘dag’ of ‘hallo’. De kleine zei niks, ze bleef me aankijken en ik voelde me per seconde onwijzer worden.
Ik kén dat figuurtje van ergens, een beetje vrank en nogal vrij, maar niet Pipi Langkous.
De mama met de grote metalen kar was ondertussen toegekomen. 'k Keek haar vragend aan. Niet op letten, deed ze. En ineens wist ik aan wie de kleine me deed denken : - Calamity Jane, zei ik, blij dat ik het zo snel gevonden had. - Nogal ja, antwoordde de mama zuchtend.
Waarop wij elk onze weg vervolgden, met gammele karren over de prairie.
m - HiH-11/2015, 05/2017, bijgewerkt -
|