een vriendschap die nooit voldragen werd
Van MVH ging iets uit dat iedereen meezoog. Met iedereen bedoel ik ongeveer vier of zes meisjes. Het zal '66 geweest zijn, we waren 14, sommigen al 15, nog altijd een ontvankelijke leeftijd als het gaat over empathie. MVH was gewoon een klasgenoot, er was dus geen hiërarchie meer gemoeid. Of toch geen officiële. Onze klas was mee toegelaten in de rozentuin, we mochten daar wandelen. Dat was al veel damesachtiger dan spelen op de speelplaats, een plein waarmee de jongere klassen genoegen moesten mee nemen.
In de rozentuin mochten we niet op het gras lopen. We mochten enkel op de paden wandelen of op de banken gaan zitten. Wij hielden ons daaraan. Wij hielden op met spelen en rennen, wij oefenden in gezapig wandelen, zelfs arm in arm, we werden mini-matrones. Van het gras in het Vondelpark hadden we nog niet gehoord. Dat kwam pas later.
Telkens wanneer MVH misnoegd of treurig was over 't een of 't ander -en iedereen weet dat men vlot melancholisch kon doen op poëzieboekskesleeftijd- zoog ze daar het gezelschap in mee. Die melancholische buien werkten danig op het gemoed van de anderen, waaronder ik. Het gebeurde te vaak en de buien duurden te lang Weken melancholie in de tuin. Op die bank. Elke dag, drie pauzes lang. En zo een heel schooljaar?
Er was voor mij maar één uitweg, terug naar de speelplaats. Dat heb ik gedaan, van de ene minuut op de andere. In de klas kon ik met MVH fantastisch samenwerken, é-norm! Maar buiten de lesuren zoog ze mijn energie weg. Ik heb toen in stilte maar wel zeer plots een punt gezet achter die vriendschap. Het was een soort mentale overlevingsdrang, 'redde wie zich redden kan'. Ik keerde terug naar de speelplaats. Voor mij geen rozentuin meer. De geuren waren er zoet en afwisselend genoeg, maar de sfeer rond MVH was één en al doem.
m – HiH-09/2016, bijgewerkt -
|