We hebben het ons voorgenomen, Arsène en ik, mama zal weer stappen. Dus zondagnamiddag met volle moed naar het rusthuis. Terwijl ik mama bevrijd uit haar zetel, haalt Arsène toch een rolstoel voor haar. We zijn van plan het park in te gaan, wat voor mama wel een flink eind wandelen betekent. Dus een rolstoel bij de hand, is misschien wel veiliger. Karoline wil ook net naar buiten gaan. Haar man, Marcel zit klaar in zijn rolstoel. We gaan allemaal samen op wandel. Karoline en Marcel, Arsène, - met de nu nog voorlopig lege rolstoel -, en ik met mama aan de arm. De wandeling verloopt zonder problemen, rustig aan. Mama loopt toch weeral beter dan gisteren. Er is vooruitgang. Arsène en ik zijn zo fier als een gieter, want de rolstoel blijft leeg. Na de wandeling gaan we samen iets drinken op het terras van de cafetaria. Arsène wil mama laten snoepen, hij vindt dat ze moet aansterken: Ma heb je geen zin inpannenkoeken? Mama knikt van neen. Dan misschien een ijscrème? Mama antwoordt klaar en duidelijk: Neen, ik heb daar vandaag geen goesting in. Het wordt voor iedereen een drankje, mama kiest weer voor een fruitsap. We praten wat over en weer en mama tracht het gesprek te volgen. Het lukt haar min of meer, ze is vandaag niet erg verward. Ze heeft echt een goede dag. Ze rookt zelfs een sigaretje. Als het over pa gaat, zeg ik tegen mama: Pa, was n eenbrave, hè? Ze knikt met veel overtuiging van ja: Pa was n een hele brave mens. Arsène geeft haar een duwtje tegen de arm, en op zijn plagerige manier, zegt hij: Eigenlijk veel te braaf voor jou, hé ma! Meteen krijgt hij een duw terug, maar iedereen, ook ma zit flink te lachen. Arsène plaagt mama vaak, maar daar geniet ze juist zo van. Als Arsène aan Karoline vertelt dat geen enkele mop over schoonmoeders, ooit van toepassing was op mama, omdat hij al die jaren een goeie schoonmoeder heeft, kijkt mama hem liefdevol aan. Ja, ik zie hem graag zegt ze tot tweemaal toe. Omdat het zo gezellig is, bestellen we nog een drankje. Marcel hoeft niets meer, maar Arsène, Karoline en ik bestellen een biertje. Jij nog een fruitsapje, mama? vraag ik. Neen, ik wilook bier. We klinken met zijn allen op de gezondheid. Mama neemt een flinke slok, zet het glas met een plof neer: Mens, dat is straf spul! We proesten het allemaal uit, zelfs Marcel die nog zelden een woordje zegt, heeft een glimlach om de mond. Hij geniet ook mee, en zijn vrouwtje is daar zo blij om: Nu, ga ikvanavond eens gelukkig naar huis! Mama nipt nog een paar keer van haar pilsje, ze hoeft het niet meer. Want ze blijft er bij dat het straf spul is. Voor iedereen was dit een geslaagde namiddag, en met een goed gevoel gaan we naar huis.
Het is voor het verzorgende personeel toch even schrikken, als ze mama na een week ziekenhuis terugzien. Ze is zó zwak, ze is zó vermagerd, zó in de war. Maar zij zijn er wel van overtuigd dat nu mama weer thuis is, ze snel zal opknappen. En eigenlijk hebben ze wel gelijk. Ze ziet er na twee dagen al wat beter uit. Alleen, zonder hulp kan mama niet meer stappen. Ze wankelt van de ene voet op de andere. Omdat iedereen bang is, - en vooral ik - , dat ze zou vallen, zit mama nu ganse dagen in haar grote comfortabele ziekenhuiszetel. Een zetel, die zoals een rolstoel verrijdbaar is. Vóór haar is op de leuningen van de zetel een tafeltje bevestigd zodat ze er zelf, en zonder hulp, niet uit kan. Overal wordt ze naar toe gereden: naar de leefhoek, naar de eethoek. Triest om haar zo te zien zitten, maar voorlopig is er geen andere oplossing. Voor de wandelingen in het park, zijn we aangewezen op een rolstoel, ook als we naar de cafetaria gaan.
Mama heeft al spieratrofie. Arsène en ik zijn bang, als ze niet meer beweegt, ze misschien binnen enkele weken voorgoed gekluisterd zit aan rollende zetels en stoelen. Ook met het probleem van constipatie, is het zo noodzakelijk dat mama toch nog in beweging blijft. Opnieuw een stap achteruit? Neen, we laten ons niet zo vlug doen, mijnheer Alzheimer. Mama niet en wij niet!
Zaterdagnamiddag, gaan we, - met rolstoel -, naar de cafetaria. Mama geniet gulzig van twee pannenkoeken met heel veel suiker erop. Terug op de verdieping, kan ik het niet over mijn hart krijgen haar meteen weer gevangen te zetten. Ik waag het er op: Mama, zouden wij samen nieteens een eindje stappen? Meteen is ze akkoord: Ik ben zo stijf, kind , ja, eens wat lopen goed! Even de gangen door, niet ver weg van de verplegende, voor het geval het mis zou gaan. Ze wil de leuning, die aan de muren is bevestigd niet gebruiken, ze heeft genoeg aan mijn arm: Dat kan ik nog welhoor, Ellen! En het lukt ons, geen enkel probleem. We blijven zelfs nog een praatje maken met Karoline die op bezoek komt bij haar man Marcel, op zijn 63ste ook al een Alzheimerpatiënt. Mama keert tevreden naar haar kamer terug én naar haar zetel.
We zullen het niet opgeven. En Arsène stelt voor om als het nodig is, eventueel de hulp van een kinesist in te roepen.
Woensdagmiddag, kwart over één, ben ik bij mama. Terwijl mama wordt aangekleed, maak ik haar tas klaar. Om half twee zitten wij, zij aan zij, op de stoeltjes in de snikhete ziekenhuiskamer te wachten op de mensen van de ambulance. Arsène en ik hebben er over nagedacht mama zelf naar het rusthuis te brengen, maar door haar zeer verzwakte toestand durven we het niet aan. Ook in het ziekenhuis vindt men dat vervoer per ambulance toch veiliger is. Het wachten duurt lang, want om half drie zitten wij er nog. Plots zegt mama, heel normaal: Wat heb ik toch chance dat ik jullie heb en meteen weent ze. Ik neem haar vast: En wij hebben chance dat we jou hebben, mama. Ze schudt met haar hoofd van neen: Nee,niet met mij... Ze kijkt me recht in de ogen, neemt mijn hand vast: Kind, ik zal hier niet meer lang rondlopen. Ik schrik, ik denk dat ik weet wat ze bedoelt, maar zeg stomweg: Hierin het ziekenhuis, natuurlijk niet, want je gaat terug naar huis. Ze blijft me aankijken, mijn hand in haar hand, ze spreekt traag en duidelijk: Neen, ik zal hier niet lang meer zijn Ik zeg niets meer, we leggen onze hoofden tegen elkaar en blijven gewoon, ondanks de hitte, dicht bijeen zitten. Mamas woorden blijven door mijn hoofd spoken. Om drie uur komen ze ons eindelijk halen, en een uurtje later is mama weer thuis.
s Avonds vertel ik Arsène wat mama mij gezegd heeft. Het éne moment ben ik in de vaste overtuiging dat Alzheimer deze namiddag even uit mamas hoofd weg was. Het andere moment vraag ik me af of dit mogelijk is. Arsène zit er bedenkelijk bij, ongeloof blijkt uit zijn blik. Toch maar niette veel aan denken, hoor! troost hij mij.
Vrijdag: één ellende voor mama. Echografie, scan, bloedafname, sonderen. Het ene infuus na het andere wordt opnieuw aangebracht. Hoewel het infuus zelf is afgeschermd, speelt mama constant met al die draadjes, zodat het telkens weer misloopt. Het opnieuw aanbrengen gaat steeds gepaard met geween, geschreeuw en stevig verzet van mama. Als een verpleegster wat hardhandig haar arm vast neemt, en Zo niet hémadammeke! roept, vliegt mama haar in de haren. Als de verpleegsters vrijdagavond voor de zoveelste keer moeten herbeginnen, ga ik naar huis. Ik kan het niet meer aanzien en het gesmeek van mama om haar geen pijn meer te doen niet meer aanhoren.
Zaterdagnamiddag: naar mama, samen met Denise. Mama is verlost van het infuus. Haar armen, polsen en handen zijn bont en blauw, en ze is totaal verward. Ze heeft gelukkig geen problemen om meteen te weten wie we zijn. Ze ligt nog steeds in bed en is heel druk: lacht hysterisch, klapt ongecontroleerd in de handen en spreekt bij voorkeur een woordje Frans. Ik leg haar uit dat ze in het ziekenhuis is, en nu wel vlug beter zal worden. Mama kijkt me aan alsof ik de grootste stommiteit vertel, die ze ooit hoorde: k Heb van mijnleven nog nooit een ziekenhuis nodig had! En ze kijkt gewoon de andere kant op.
Zondagnamiddag: Arsène en ik op bezoek. Mama is blij dat we er zijn. Ze ligt nog steeds in bed, ze blijft erg verward en ze is euforisch. Weer dat opgewonden lachen en voortdurend maakt ze allerlei grimassen. Ze vindt Arsène zijn haar zo mooi: Zo mooi van kleur mag ik er eensaankomen? Als we weggaan, geeft ze mij stiekem een teken, dat Arsènes buik dik is. Ik knipoog naar haar, want op dat punt heeft ze wel een beetje gelijk.
Maandag: de diagnose is gesteld: constipatie. Na een gesprek met de behandelende arts verneem ik dat dit veel voorkomt bij Alzheimerpatiënten. Ze geraken gemakkelijk geconstipeerd omdat het besef om te drukken totaal is verdwenen. Een oplossing is er niet meer, dus het wordt verder behelpen met medicijnen en lavementen. Mama kan morgen terug naar het rusthuis!