Woensdagnamiddag sta ik klaar om naar mama te gaan. Waar ga je naar toe? vraagt Arsène, die omdat hij zich ellendig voelt van de chemokuur, niet graag alleen is. Het is woensdag, ik ga naar mama, zoals altijd. Is dat goed? zeg ik .Ja, natuurlijk. Het leven gaat verder, antwoordt hij. Ik heb mijn gsm bij me, het rusthuis ligt op nog geen kilometer van ons huis, als hij me nodig heeft, ben ik meteen weer thuis.
Mama zit een beetje verdwaasd in haar zetel in de leefruimte. Ze kijkt me nors aan. Eens op haar kamer wordt ze weer blij. We zitten hand in hand. Ze praat zachtjes in haar Alzheimertaaltje en ze kijkt me af en toe glimlachend aan. Ze neemt mijn handen in de hare en speelt ermee. Onze handen worden gekneed, geknuffeld en gekust. Ik laat mama rustig doen.
Als ze me heel vertederend aankijkt en zegt: Maar mijn zoeteke toch
, krijg ik het moeilijk. Ik wil er alles uitgooien, haar alles vertellen. Ik wil bij haar eens goed uithuilen. Ik wil het uitschreeuwen: Het is niet fair! Mama, wij hebben jou nu zo nodig! Met tranen in de ogen kijk ik naar haar. Mama lacht. Ik hou me sterk en speel stilletjes het spel met de handen mee. Lieve deugd, wat mis ik haar!
|