hoe hellingen zich laten bevolken voetstappen over smalle paadjes omhoog en steil tussen rozen gaan waar jij met het rozenkransje vrijt en het vilt van de blaadjes wrijft
kijken wij over pollen met pioenen groot als vuisten, zacht als wangen dieprood en duizenden van hetzelfde zo ver, zo hoog, vlakbij het blauw uitzichtloos knuffelen wij naast zegge
want de blik naar elkaar breekt de zonnestralen, spannen denkbeeldig een groot doek over de rozen met onze handen als wasknijpers vast, we voelen samen het vel bijeen trekken
aanschouwen is hier van de bodem eten, uit jouw hart, uit jouw mond bloemblaadjes smaken als sla, rood sap druipt langs je lippen, pioenrood, dat langzaam op de kalkbodem spat
wandel mee, kijk naar Garfagnana, zie het dal en de godverlaten vallei, ik neem je mee naar de pomodoro, rood zal alles zijn, gegriefd en geslepen, je lijkt op een fee die de berg bevrucht
over elke bloei heen wordt jij weer mooier het afgelopen jaar stond je er weelderig bij je bloemen stierven laat in de zomer en het was al november toen je loof verwarde
ik geloof dat God zo de eeuwigheid schiep het zaad rijpte in de warme aarde en sprong van zijn handen, voor sommigen te luchtig voor anderen niet genoeg om op te eten
zo strijken de jaren aan het afsterven voorbij blijken het respect en de houdbare liefdes in steeds mindere mate vanzelfsprekend, ga ik de nieuwe bloei van de seringen opzoeken
mooier dan vorig jaar en voller op de stam ja, jouw tuin strijkt door mijn haren heen de voetstappen wijzen op een rijke pluk het dressoir schildert je liefde aan mij voorbij