Anthony de Mello vertelt de geschiedenis van een journalist die een boek wil schrijven over een goeroe. Daartoe brengt hij een bezoek aan de goeroe en begint met de vraag: 'De mensen beweren dat u een genie bent; klopt dat?' 'Ja, dat kan men wel zeggen,' antwoordt de meester niet bepaald bescheiden. Maar de journalist, ook niet verlegen, heeft onmiddellijk een nieuwe vraag paraat: 'En wat maakt een mens dan tot een genie?' Daarop antwoordt de goeroe: 'Het vermogen om te zien.' Daar heeft de journalist niets op terug: 'Wat zien?' De goeroe antwoordt op deze hulpeloze vraag - het was niet eens als een vraag bedoeld: 'De vlinder in een rups, de adelaar in een ei, de heilige in een egoïst.' wie dat kan zien is een genie, een genie in de liefde. Hij heeft oog voor wat in de ander verborgen aanwezig is en hij is in staat om dat door zijn sympathieke manier van kijken in de ander tevoorschijn te roepen. 'Aan een ander diens schoonheid openbaren', noemt Jean Vanier dat. Jezus kon dat uitstekend. Hij schiep een klimaat waarin mensen zich konden ontplooien, waarin mensen het goede dat zij in zich droegen zelf gingen ontdekken. In de laatste paasbrief voor zijn dood schreef bisschop Klaus Hemmerle van Aken: 'Ik wens ons paasogen toe, die in de dood tot het leven, in de schuld tot de vergeving, in de scheiding tot de eenheid, in de wonden tot de heerlijkheid,in de mens tot God, in God tot de mens, in het ik tot het jij kunnen zien.'"
Af en toe zouden wij graag een nieuw (mode)woord of (mode)uitdrukking in onze blog inbrengen. Vandaag: 'een receptieblik'
Wat is een receptieblik?
Recepties zijn bedoeld als een gastvrije ontmoeting met ruime kansen voor luisteren en respons geven - en meestal worden die kansen gemist. Wie kent niet het fenomeen dat ik maar gemakshalve aanduid als de 'receptieblik'? Je bent in gesprek met iemand tijdens een receptie, maar het valt je op dat diens blik out of focus is omdat hij enkele graden naast je kijkt in de richting van iemand die belangrijker is dan jij, met wie hij eigenlijk veel liever zou willen praten. Wanneer dat nieuwe gesprek dan wordt aangeknoopt, gebeurt waarschijnlijk hetzelfde.
Wie het verschijnsel van de 'receptieblik' nog niet heeft ervaren, staat vast meestal zélf net voorbij een gesprekspartner kijkend gericht naar een belangrijker contact. Want geregeld neem ik op recepties de vrij absurde situatie waar dat beide partners in wat een conversatie beoogt te zijn, staan te zoeken naar andere personen die interessanter zijn. Ook deze absurde situatie leent zich goed voor een kleine injectie met benedictijnse kwaliteit: door de blik weer enkele graden terug te zwenken ( conversio in letterlijke zin) en te concentreren op de persoon met wie je spreekt. De aandacht concentreert zich dan als vanzelf mee: wanneer je iemand écht aankijkt ga je als vanzelf échte vragen stellen, écht luisteren, interesse krijgen, respons geven. Het gesprek zal aan kwaliteit winnen - misschien maar een beetje - en wellicht werkt de eigen conversio aanstekelijk. Je gespreksgenoot zal je aandacht en interesse opmerken en zich mogelijk meer concentreren op degenen met wie hij praat."
Nog een bloemetjes geplukt in Wil Derkse, Een regel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijkse leven, Lannoo / Tielt, 2003, p. 52 - 53.
Ik zou al mijn lezers willen aanraden het boek te lezen van Wil Derkse, vooral degenen die een of andere opdracht tot managing kregen toevertrouwd. De titel: Een levensregel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijkse leven, Lannoo / Tielt, 2003. Zowel gelovigen als minder-gelovigen en ongelovigen kunnen met veel vrucht dit boek als herbronningsboek gebruiken. Graag citeer ik p. 51 tot 52:
Een speciale vorm van gehoorzaamheid (als een aan elkaar gehoor geven) is de gastvrijheid. De Regel stelt in het begin van hoofdstuk 53 over het ontvangen van gasten: 'Alle gasten die aankomen, moeten ontvangen worden als Christus Zelf, want eens zal Hij zeggen: "Ik kwam als gast en gij hebt Mij ontvangen." ' Vanuit het besef dat iedere gast de Heer kan zijn, wordt de portier opgedragen om zodra iemand aanklopt of een arme om hulp vraagt, te antwoorden met: 'God zij dank' ( Deo gratias) of: 'Laten wij de Heer zegenen' (Benedicamus Domino).
Iedere gast kan dan wel de Heer zijn, maar de Heer kan er heel shabby uitzien. Je moet soms heel goed opletten en door heel wat héén kijken om in de ander de contouren van de Heer te zien. En zoals de ausculterende arts heel aandachtig moet luisteren om tussen allerlei ruis dié signalen op te vangen die om een adequate respons vragen, zo moeten wij in onze gesprekken met onze 'gasten' soms alle antennes uit hebben staan om de ander als bron van de geest te kunnen ervaren. We moeten er hard aan werken om een aandachtige ontvangstplek van de geest te zijn.(...)
Twee alledaagse toepassingen van 'benedictijnse gastvrijheid' kunnen dat duidelijk maken: in telefoongesprekken en tijdens recepties.
Het telefoongesprek als vorm van gastvrijheid.
Elk telefoongesprek is een kwestie van gastvrijheid, en dus van luisteren en respons geven. - dat zou althans moeten zijn. Maar onze spontane reactie als de telefoon gaat is mdat te ervaren als eens storing, als een interruptie van ons werk of iets wat als belangrijker wordt ervaren, als het zich aanmelden van een binnendringer. We voelen ons wat geïrriteerd - en aan de andere kant wordt daar niet zelden op geanticipeerd: 'Stoor ik je? Heb je een minuutje voor me? Je hebt het zeker druk, komt het wel gelegen?' Onze irritatie en ons ongemak hebben soms een fysieke uitwerking: wanneer we de hoorn neerleggen zien we de afdruk ervan nog in onze hand staan. Dit kan ook (een beetje) anders. Een telefoongesprek aannemen is een kans op een gast te ontvangen. Als de telefoon gaat, wacht dan even met opnemen, en wel om je innerlijke houding een beetje te veranderen: van irritatie in de richting van gastvrijheid. Om me daarbij te helpen spreek ik vaak een kleine mentale 'zegenbede' over mijn nog onbekende gast uit: Benedicamus Domino - want het zou de Heer kunnen zijn. Mijn verandering van houding, hoe bescheiden die ook gelukt is, zal aan de andere kant van de lijn een klein beetje gevoeld worden. De conversatie zal er een iets andere toon en inhoud door krijgen."
Strak hebben wij over de 'receptieblik'. Kan je je daarbij iets voorstellen?!
Waarom brengen wij wel begrip op voor lichamelijk hinkende mens en niet voor psychisch hinkende mens?
Waarom brengen wij wel begrip en welwillendheid op voor een lichamelijk hinkend mens en zijn wij vaak onbarmhartig voor een psychisch hinkend mens?
Als iemand hinkt, dan nemen we vanzelfsprekend aan dat die mens iets aan zijn been of heup heeft dat hem belet normaal te lopen. We zijn dan ook spontaan tot hulp bereid en hebben graag wat geduld met zo iemand. Het komt echter ook niet zelden voor dat iemand psychisch enigszins hinkend door het leven gaat. Dan kunnen we er net zo zeker van zijn dat er iets niet helemaal in orde is. Misschien is het slechts een kleinigheid, maar een of andere eigenaardigheid brengt hem ertoe zo te handelen. Om te overleven, om toch door het leven te komen, doet hij het hinkend.
Ja, nu is het zeer merkwaardig dat we bij een lichamelijk hinkend mens veel begrip en welwillendheid opbrengen, maar bij een psychisch hinkend mens vaak onbarmhartig en hard zijn. We kunnen het niet uitstaan dat hij deze tik heeft. Die moet weg! We oefenen druk uit, soms zelfs op zeer onverstandige wijze.Nogal eens worden we echt wreed, waarschijlijk zonder het zelf te beseffen. het enige wat ons wellicht tot een andere handelswijze kan bewegen, is dat hij toegeeft dat hij psychische problemen heeft. Dan is de wereld weer rond en kunnen wij in onze superioriteit wel medelijden tonen. Vreemd! Van een hinkend mens verlangen we toch ook niet dat hij eerst een verklaring afgeeft over zijn handicap. Het zou veel vruchtbaarder zijn als we in alle rust zouden overleggen hoe we zo'n situatie ten goede kunnen keren. Dat is toch de bedoeling van God."
"'Het grootste op aarde is de eerbied, want dat is de kern vande liefde.'
Deze zin heb ik eens gelezen op een tabernakel in een kerk van een dorp waar ik op vakantie was. De tekst irriteerde me. Na het ontbijt ging ik een lange wandeling maken, alleen in het bos, en hoewel ik deze woorden niet zo goed vond, bleven ze telkens terugkomen in mijn gedachten. Om daar een einde aan te maken vroeg ik mezelf wat ik dan wel het grootste op aarde vond. Toen pas besefte ik dat deze tekst ook over de liefde sprak, en wel heel specifiek: hij duidde de eerbied aan als de kern van de liefde. Daarmee sloeg mijn stemming helemaal om en ik begon met een positieve instelling over deze zin na te denken. En zie, ik heb een pareltjes ontdekt. Ik ben er nu van overtuigd dat als de eerbied ontbreekt, dan ook de liefde ontbreekt. We kunnen iemand honderd euro geven, maar als we het zonder eerbied doen, beledigen of kwetsen we hem, omdat de liefde ontbreekt. Ook in de omgang met elkaar geldt: als de eerbied ontbreekt, dan ook de liefde. En zo is het ook in onze omgang met mensen met een handicap:of die nu lichamelijk of psychisch is, of we er nu moeite mee hebben of niet, ze hebben recht op onze eerbied, want daarin kristalliseert zich onze liefde uit."
Ik heb dit bloemetje geplukt uit Piet van Breemen, Het gaat om de liefde, Lannoo, Tielt, 1999, p. 107
Het kan ons geluk betekenen ons eigen doodsbericht in de krant te lezen
Ongelooflijk maar waar: het zou goed zijn mochten wij ooit in de krant ons eigen overlijdensbericht lezen!
Aan de instelling van de Nobelprijs, de belangrijkste prijs ter wereld voor prestaties op het gebied van kunsten en wetenschappen, gaat een verhaal vooraf Alfred Nobel, een Zweeds chemicus, verdiende een fortuin met de uitvinding van een uiterst krachtige springstof en het verlenen van vergunningen aan regeringen om de formule te gebruiken voor de vervaardiging van wapens. Op een dag stierf zijn broer, en één krant drukte per ongeluk een in memoriam voor Alfred Nobel af. Daarin werd hij beschreven als de uitvinder van het dynamiet en de man die een fortuin had verdiend door legers nog betere mogelijkheden tot massavernietiging te geven. Nobel verkeerde in de unieke omstandigheid dat hij tijdens zijn leven zijn eigen doodsbericht onder ogen kreeg en kon zien om welke dingen hij in de herinnering zou blijven. Hij was diep geschokt bij de gedachte, dat dit de balans van zijn leven zou zijn, dat de mensen zich hem zouden herinneren als een handelaar in dood en vernietiging. Hij besloot om van zijn fortuin prijzen in te stellen ter beloning van prestaties op diverse gebieden, die de mensheid tot zegen zouden zijn. En daarom is hij uiteindelijk bekend geworden, niet om zijn explosieven. Op het moment dat hij het meeste 'succes' had, was het werk van Nobel gericht tegen het leven en tegen de vriendschap. Toen besefte hij wat zijn nalatenschap zou zijn als het daarbij zou blijven, en daarom gaf hij aan zijn laatste levensjaren een andere richting."
Een bloemetje geplukt al in de wei van Harold S. Kushner, Niets meer te wensen en toch niet gelukkig. Op zoek naar dezin van het leven, Ten Have / Baarn, 1986, p. 42.
La hantise de juger: onze onweerstaanbare drang - dwang om te oordelen!
Het lijkt bij veel mensen een ziekelijk afwijking om andere mensen te beoordelen en te veroordelen. 'La hantise de juger' hebben de Fransen het genoemd: de dwangmatige neiging om alsmaar te oordelen. Wij hebben ongetwijfeld een uitgebreid netwerk van gedetailleerde normen en regels; als we dat gebruiken om anderen te beoordelen, dan gaan we lijnrecht tegen het evangelie in (voor gelovigen!). Bovendien kunnen we ons daarbij enorm vergissen. Als wij zelf niet onbaatzuchtig en vrij genoeg zijn, als we de ander te weinig als ander WAAR - nemen, als we onbewust aan projectie doen, dan kunnen we de ander zwaar onrecht aandoen.
"Daarom de volgende geschiedenis die ons kan helpen om voorzichtig te zijn in ons oordelen.
Een dame gaat voor ee kleine lunch naar een cafetaria met alleen maar staanplaatsen. Ze neemt een bord soep en brengt het voorzichtig naar een van de hoge tafels. Dan hangt ze haar handtas onder de tafel en merkt dat ze haar lepel vergeten heeft. Ze gaat dus terug om een lepel te halen en neemt ook nog een servetje mee, dat ze ook vergeten had. Als ze weer bij haar tafel terugkomt, staat daar tot haar stomme verbazing een man die vlijtig haar bord leegeet. Hij ziet er niet als een Belg (Nederlander) uit, maar eerder als een Zuid-Europeaan, een Italiaan of een Griek of misschien een Turk. En die eet haar soep op! Eerst staat ze aan de grond genageld, helemaal perplex. Tien seconden later komt er een enorme woede in haar op; ze had hem wel iets kunnen doen. Nog ens tien seconden later is ze weer bij haar positieven en denkt: hij is brutaal - ik ook! Ze stapt resoluut naar de tafel en begint aan de andere kant van de tafel uit hetzelfde bord te eten. Je zou verwachten dat die man nu wel zijn excuses zou maken en zou afdruipen. Niets daarvan. Hij eet rustig verder, glimlachend. Nederlands verstaat hij kennelijk niet. Hij is uiterst vriendelijk en de glimlach is zijn wapen. Maar hij laat zich ook niet van de wijs brengen. Het toppunt komt als hij haar de helft van haar eigen worstje aanbiedt. Aan het einde van hun gemeenschappelijke maaltijd reikt hij haar zelfs de hand en zij is intussen zo afgekoeld dat ze die nog aanneemt ook. Hij gaat weg en zij grijpt naar haar handtas, maar die is verdwenen! Dat had ze toch vanaf het begin geweten, dat hij een brutale oplichter was. Nu heeft hij ook nog haar handtas gestolen. Ze rent naar de deur, maar hij is verdwenen. Dat ziet er somber uit: haar geld, haar rijbewijs, haar creditcard en wat al niet meer: allemaal weg. Hulpeloos kijkt ze nog één keer om en ziet dan op de tafel ernaast een bord soep staan, intussen koud geworden; en daaronder hangt haar handtas! En al die tijd is het geen ogenblik in haar hoofd opgekomen dat het mogelijk zou zijn dat niet hij, maar zij zich vergist had. Een treffend voorbeeld: we zijn zo van onszelf en onze vooroordelen overtuigd, dat we niet waar - nemen hoe het echt is."
Uit Piet van Breemen, Het gaat om de liefde. Meditaties voor elke dag, Lannoo / Tielt, 1999, p.100 - 101
De mens: een steen die in een vijver valt: enkele kringen en niets meer!
Is de mens méér dan een steen die in een vijver valt?
"Op avond zat er een man tegenover me in mijn studeerkamer, die me de dag daarvoor had gebeld om een afspraak te maken. Hij had geagiteerd geklonken en alleen maar gezegd dat hij een 'religieuze kwestie' met me wilde bespreken. In mijn soort werk kan een religieuze kwestie van alles zijn, van het probleem waarom God het kwaad toelaat tot en met de vraag waar de ouders van de bruidegom tijdens de huwelijksvoltrekking horen te staan. Na een paar vage opmerkingen over zijn kindertijd en zijn religieuze opvoeding vertelde hij me wat hij op zijn hart had.
'Twee weken geleden ben ik voor het eerst naar de begrafenis van een man van mijn leeftijd geweest. Ik kende hem niet zo goed, maar we werkten op hetzelfde kantoor, spraken zo nu en dan met elkaar, en onze kinderen waren van dezelfde leeftijd. Op een weekeinde is hijj plotseling overleden. We zijn met een heel stel naar de begrafenis geweest, en we dachten allemaal: 'Dat had ik net zo goed kunnen wezen.' Dat was twee weken geleden. Op het kantoor hebben ze hem al vervangen. Ik heb gehoord dat zijn vrouw naar een andere staat gaat verhuizen en bij haar ouders gaat wonen. Twee weken geleden werkte hij nog geen twintig meter bij me vandaan, en nu is het alsof hij nooit heeft bestaan. Het is net een steen die in een vijver valt. Een paar seconden maakt hij kringen op het water, en daarna ziet het water er weer net zo uit als daarvoor, maar de steen is er niet meer. Ik heb sindsdien geen oog meer dichtgedaan. Ik moet er steeds aan denken dat het mij ook zou kunnen gebeuren, dat het op een dag met mij zal gebeuren, en dat ik dan een paar dagen later vergeten zal zijn alsof ik nooit bestaan heb. Zou een mensenleven niet meer moeten zijn dat dat?' "
Twee citaten uit Harold S. Kushner, Niets meer te wensen en toch niet gelukkig. Op zoek naar de zin van het leven, Ten Have / Baarn, 1986, p.9 en p.12 - 13. Het boek is een commentaar op het boek Prediker. Het gevaarlijkste boek uit de Bijbel.
"Vraag aan een willekeurig iemand wat hij belangrijk vindt: geld verdienen of veel aandacht besteden aan zijn gezin, en het antwoord zal bijna altijd in het voordeel van het gezin uitvallen. Maar let eens op hoe diezelde man in werkelijkheid leeft. Kijk waar hij in de praktijk zijn tijd en energie in steekt, en hoe hij daarmee verraadt dat hij zich niet echt houdt aan wat hij zegt dat hij denkt. Hij heeft zichzelf ervan overtuigd dat als hij 's morgens eerder naar zijn werk gaat en 's avonds vermoeider thuiskomt, hij aan het bewijzen is hoeveel hij voor zijn gezin over heeft: hij slooft zich immers uit om ze al die dingen die ze in de reclame hebben gezien te kunnen geven?
Vraag een willekeurig iemand wat meer voor haar betekent: de goedkeuring van buitenstaanders of de genegenheid van degenen die haar het naast zijn, en ze zal niet eens begrijpen waarom je zoiets vraagt. Het staat buiten kijf dat er niets is dat meer voor haar betekent dan haar gezin en haar beste vrienden. Maar hoevelen van ons hebben onze kinderen niet in de weg gezeten of hun spontaneïteit onderdrukt uit angst voor wat de geburen of allerlei onbekenden wel niet zouden kunnen denken? Hoe vaak hebben we onze woede afgereageerd op degenen die ons het naast stonden omdat we een rotdag hadden op ons werk of omdat iemand anders iets had gedaan waardoor we van ons stuk raakten? En hoevelen van ons zijn voor onze gezinnen niet te genieten geweest omdat we aan de lijn deden om er leuker uit te zien voor anderen die ons niet goed genoeg kennen om door uiterlijkheden heen te kijken?"
Als twintigjarige student dweepten wij met van Michel Quoist, Gebeden zonder wierook. Gebeden in de maalstroom. Het boek werd eerst uitgegeven bij 'Les Editions Ouvrières, Paris, 1956 en in het Nederlands bij Lannoo/Tielt in1956. Van de eerste druk in november 1956 was men in de meimaand van 1957 al aan de negende druk toe. Het boek beantwoordde toen blijkbaar aan een nood. Wij zijn bijna vijftig jaar verder en...na lectuur van dit teruggevonden gebedenboek, mag ik bevestigen dat er nog heel wat gebeden instaan die ook vandaag bruikbaar zijn. Proeve daarvan onderstaande gebed over 'Slaven'.
Als inleiding op het gebed staat het volgende:
" Arbeid is geen straf, maar een eer die God aan de mensen bewijst. De Vader heeft niet alléén Zijn Schepping willen voltooien. Hij nodigt zijn schepselen uit met Hem samen te werken. Ook is arbeid een dienst die de mensen aan ekaar bewijzen. Als is de arbeid moeilijk geworden tengevolge van de zonde, toch heeft hij niets van zijn grootheid verloren. Door de arbeid wordt de aarde vruchtbaar en brengt zij haar vruchten voort, maar de roofzuchtige mensen twisten en strijden met elkaar om de nieuwe goederen, die een ieder zich wil toeëigenen. De aardse bouwwerf is maar al te dikwijls tot een triestig gevangenkamp geworden, waarin enkelingen de dwangarbeid van vele anderen uitbuiten. Men moet genoeg liefde bezitten om het juk van deze slavernij af te willen werpen, niet uit haat, maar juist uit liefde!"
Als Schriftteksten vermeldt de auteur Jakobus, 5, 1 - 6 en Rom. 8, 19 - 22.
Ik ken slaven, Heer, en het is voor hen dat ik U vanavond wil bidden. Hij zou aangenomen worden als gespecialiseerd vakarbeider, Maar een stem in de telefoon gaf de waarschuwing dat hij in de vorige fabriek afgevaardigde van de arbeiders was geweest, En de slaaf is naar de Armenzorg gegaan. Heer, heb medelijken met hem.
Men heeft gezegd: vanaf maandag begint het werk om half zeven, En de slavin heeft haar kinderen om zes uur, voor zij naar haar werk ging, uit bed gehaald. Heer, heb medelijken met haar.
Wanneer je nog een keer praat in het atelier, donder ik je eruit, heeft de baas gebruld, En de slavin heeft zich op haar lippen gebeten en gezwegen. Heer, heb medelijden met haar.
Zij heeft 's avonds niet huis willen gaan, de huisbazin zou haar nog weer hebben laten werken, Maar zij heeft geen geld en de slavin heeft die avond niet gegeten. Heer, heb medelijden met haar.
De opzichter heeft gezegd: je krijgt drie uren afgetrokken, herinner je je nog die koppeling van eergisteren? En de slaaf, rood van woede en schaamte, heeft het hoofd gebogen terwille van de kinderen thuis. Heer, heb medelijden met hem.
Je zult op vier weefstoelen moeten letten in plaats van op drie, heeft de atelierchef gezegd, En de slavin heeft nog vlugger gewerkt om de machine bij te houden. Heer, heb medelijden met haar.
Zoals iedere week ontvingen meneer en mevrouw gasten, Maar zij moest tot 's nachts drie uur opblijven tot de gasten weg waren, omdat zij in de salon slaapt, En de slavin stond vier uur later weer op om haar werk te hervatten. Heer, heb medelijden met haar.
Zo hebben zelfzuchtige mensen hun broeders in slavernij gebracht.
Dat hebt Gij niet gewild, Heer, toen Gij ons uitnodigde om voor elkaar te werken en hierdoor Uw Schepping te voltooien. Gij hebt gewild dat de Aarde één onmetelijke bouwwerf zou zijn, waar de geringste handgreep van de mens het gemeenschappelijk werkstuk dient. Gij hebt gewild dat zich dooreen zouden weven, als cellen van éénzelfde lichaam, de bezaaide akkers, de rokende fabrieken, de kantoren en de werven. De binnenhuizen, waar de moeders werken en het binnenste van de aarde waar de mijnwerkers wroeten, Het laboratorium van de geleerde en het atelier van de kunstenaar. Gij hebt gewild dat de mensen zich door de arbeid zouden veredelen en ontplooien, En zij allen tezamen, aan het einde der tijden met trotse voldoening deze aarde, die zij omgevormd, verbeterd en afgewerkt hebben, als een schone vrucht van hun arbeid met U en door U, aan de Vader zouden aanbieden. .........
Maar, Heer, wij hebben de menselijke arbeid verbroddeld, Wij hebben het mysterie van de Schepping verknoeid.
Deze avond, Heer, bied ik U aan, de langgerekte oproerkreet van de mensen, die slaven van de arbeid zijn, Ik bied U aan, de strijd van hen allen, Ik bied U aan, hen, die met gummiknuppels geslagen werden, hen, die in de gevangenis geworpen werden, hen, die met machinegeweren beschoten werden, hen, die gedood werden, Dat hele leger van arbeidenden, die als wapen in hun strijd om hun broeders te bevrijden, het lijden voeren. Heer, laat Uw Licht over hen lichten, Opdat zij met klaarheid hun twistpunt beschouwen, Opdat zij rechtvaardig zijn in hun strijd, Opdat zij edelmoedig zijn in het geven van zichzelf, Opdat zij vooral beseffen dat hun Vader bij de betere wereld, die zij willen opbouwen, belang heeft.
Reinig hun harten, Heer, opdat zij uit liefde strijden en zij allen aan het einde der tijden aan de Vader vrij en fier, het paradijs mogen aanbieden, dat zij met u en met hun eigen handen gebouwd hebben."
"De woestijnvaders vergelijken bidden met honden die achter een haas aanjagen. Eén hond heeft de haas gezien; hij blaft vreselijk en loopt erachteraan. Andere honden horen het geblaf en lopen mee. Maar vroeg of laat komt het ogenblik waarop al die honden die alleen maar het geblaf gehoord hebben opgeven. Slechts degene die de haas zelf gezien hebben lopen door. Dat is een goed beeld van het gebed: wie bidt omdat hij het geblaf gehoord heeft maar zelf niets gezien heeft, houdt het niet vol. Deze gelijkens beschrijft de nood van heel wat zoekende mensen. Ze leven slechts van het geblaf van anderen, en op den duur is dat niet voldoende. Ze zoeken naar de zin van het leven, naar innerlijke vrede, naar God, maar horen slechts van iemand die gehooRd heeft die iemand gehoord heeft..."
"Op een vrijdagavond moest ik een kort voor sluitingstijd vlug nog iets kopen in een supermarkt. Op één na waren alle kassa's gesloten. Voor die kassa stond een tamelijk lange rij van klanten die allen wat ongeduldig waren en ook wel ontstemd omdat de andere kassa's al voor tijd dicht waren. Het viel me wel op dat de mensen vooraan in de rij plezier hadden. Ik dacht: dat is omdat ze nu aan de beurt zijn, en dat was ook zeker één reden. Maar toen ikzelf zover was gekomen, ontdekte ik dat er nog een tweede reden was. De dame die de kassa bediende had namelijk uit een grote doos bonbons een stuk karton gesneden en dat voor zich neergezet. Er stond op: "We zijn met liefde gemaakt, behandel ons a.u.b. ook zo.' Met die simpele boodschap had ze de geïrriteerde stemming omgetoverd. Iedereen glimlachte vriendelijk. Zo'n boodschap hebben we vaker nodig."
"Wij zijn met liefde gemaakt, behandel ons a.u.b. ook zo!'
De zeventiende-eeuwse priester-dichter Angelus Silesius zegde: "Niets of niemand is schoner dan ik, want God, de schoonheid zelf, is immers op mij verliefd.'(...) Een oude joodse spreuk zegt: acht uzelf niet gering, want God acht u niet gering. Als ik dat toch doe, dan stem ik niet met God overeen, dan stokt een hapert het tussen God en mij. 'Acht uzelf niet gering, want God acht u niet gering."
Piet ven Breemen in Het gaat om de liefde, Lannoo, Tielt 1999. Parels gevonden tijdens de geestelijke lezing in de ochtend.