Lut De Broey schreef in Mensen Onderweg, november 2004, n° 9, p.28 32 een interessant artikel, resultaat van een gesprek met Gerben Heitink, meer dan dertig jaar professor praktische theologie.
Bladzijde 31 schrijft zij onder de titel Consequenties voor de pastoraal:
De kerkdiensten zijn nog altijd hoofdzakelijk een eenmansgebeuren van degene die voorgaat. Ze zijn ontstaan in een tijd toen veel mensen nog analfabeet waren en afhankelijk waren van de kennis van de enkeling.Nu willen mensen erkend worden als mondig.Ze zijn geen leek meer in de zin van iemand die er niets van weet., maar leek in de zin van lid van de laos , het godsvolk[1]. Het werk van priesters, predikanten en pastores wordt dan meer tweedelijnswerk: het stimuleren van de zelfwerkzaamheid en het zelf denken van groepen gelovigen. Dat vraagt van pastores ook andere eigenschappen.
Pastoraal als zorg voor mensen is veel breder dan de kerk en gebeurt ook buiten de kerk. Er is ook pastorale zorg in ziekenhuizen, gevangenissen, bij vluchtelingen, ontrechte en ontheemde mensen. Er zijn inloophuizen in de stad waar iedereen kan binnenlopen, waar men iemand vindt om mee te praten en maaltijd mee te houden. De taak en de eigenheid van de pastor moeten zowel gezien worden vanuit zijn opdracht in de kerk als vanuit de noden van de mensen buiten de kerk. In feite zal het inde pastoraal altijd gaan om kernwoorden als: helen, bijstaan, verzoenen, begeleiden. Pastoraal gaat over de mens in zijn totaliteit, maar toegespitst op de mens in zijn relatie. Centraal staat het nabij zijn bij de vragende mens, in zijn gerichtheid op anderen en op zijn zelfontplooiing in relatie.
Lut De Broey schreef in Mensen Onderweg, november 2004, n° 9, p.28 32 een interessant artikel, resultaat van een gesprek met Gerben Heitink, meer dan dertig jaar professor praktische theologie.
Bladzijde 31 schrijft zij onder de titel Consequenties voor de pastoraal:
De kerkdiensten zijn nog altijd hoofdzakelijk een eenmansgebeuren van degene die voorgaat. Ze zijn ontstaan in een tijd toen veel mensen nog analfabeet waren en afhankelijk waren van de kennis van de enkeling.Nu willen mensen erkend worden als mondig.Ze zijn geen leek meer in de zin van iemand die er niets van weet., maar leek in de zin van lid van de laos , het godsvolk[1]. Het werk van priesters, predikanten en pastores wordt dan meer tweedelijnswerk: het stimuleren van de zelfwerkzaamheid en het zelf denken van groepen gelovigen. Dat vraagt van pastores ook andere eigenschappen.
Pastoraal als zorg voor mensen is veel breder dan de kerk en gebeurt ook buiten de kerk. Er is ook pastorale zorg in ziekenhuizen, gevangenissen, bij vluchtelingen, ontrechte en ontheemde mensen. Er zijn inloophuizen in de stad waar iedereen kan binnenlopen, waar men iemand vindt om mee te praten en maaltijd mee te houden. De taak en de eigenheid van de pastor moeten zowel gezien worden vanuit zijn opdracht in de kerk als vanuit de noden van de mensen buiten de kerk. In feite zal het inde pastoraal altijd gaan om kernwoorden als: helen, bijstaan, verzoenen, begeleiden. Pastoraal gaat over de mens in zijn totaliteit, maar toegespitst op de mens in zijn relatie. Centraal staat het nabij zijn bij de vragende mens, in zijn gerichtheid op anderen en op zijn zelfontplooiing in relatie.
'Oscar' is de hond van ons jongste dochter Anneke en de concurrent van Kristof, onze schoonzoon, en het troeteldier van Victor en Alica, onze kleinkinderen. Heel het gezin woont momenteel bij Lyon, Frankrijk, in St. Genis lez Ollières. Uit het bericht van Anneke: " Oscar is nog steeds de liefheid zelf. 's Avonds stuift hij bij mij in de zetel en knort van genoegen! Hij weegt nu zo'n 25 kg, denk ik. Zijn haar begint te krullen, kortom hij is très beau. Hij luistert relatief goed: als wij eten blijft hij uit de keuken en als we wandelen, blijft hij netjes naast ons lopen. Hifj is wel wat jaloers: als de kids op de schoot zitten of geknuffeld worden, komt hij zich ertussen wringen... Er zijn er hier nog die soms wat jaloers zijn: zo zegt soms dat ik de hond liever zie dan hem..."
Wie niet alleen durft te zijn met Gods Woord, leest het niet eens.
Alleen met de heilige Schrift! Ik durf dat niet eens.
Als ik er iets in opsla, heeft de eerste de beste plaats me direct te pakken en stelt me de vraag (net alsof God zelf me dat vraagt): Heb jij al gedaan wat je daar leest?
En dan, ja dan zit ik eigenlijk klem.
En dan moet ik ofwel doen wat daar staat, of schuld bekennen in beschroomde belijdenis.
Dus als je niet alleen bent met de heilige Schrift, weet dan dat je de heilige Schrift niet eens leest.
Maar het is een gevaarlijke onderneming, dat alleenzijn met Gods Woord, want men moet proberen te doen wat er staat!
Ik kan me natuurlijk wapenen tegen Gods Woord.
Dan zeg ik opschepperig dat ik er best alleen mee durf te zijn (hoewel het de vraag blijft of dat waar is). Want neem de heilige Schrift, doe de deur achter je dicht, neem tien woordenboeken en vijfentwintig commentaren: ja, dan kun je de bijbel niet zo rustig en ongegeneerd zitten lezen als een advertentieblad. Mocht je dan, op je gemak gezeten, een plaats tegenkomen waarbij je je toch de vraag stelt: Heb ik dat nu wel gedaan, handel ik daar nu wel naar? (zulke verstrooiingen kunnen je overvallen), dan dreigt er toch nog geen gevaar. Want kijk eens, er moeten van die plaats meerdere varianten bestaan en wie weet of er niet net weer een nieuw handschrift gevonden is, met, jereminee uitzicht op nieuwe varianten. Misschien hebben wel vijf exegeten deze mening en zeven weer een ander, twee een bizarre en zijn er drie die aarzelen of helemaal geen mening hebben. Verder begrijp ik zelf de bedoeling van die passage nog niet, of, precies om mijn opinie te geven: ik heb dezelfde opinie als die drie die nog aarzelen en die nog geen opinie hebben, enz. Zo kom ik niet zo gauw in de verlegenheid, ofwel direct volgens het Woord te moeten handelen, ofwel direct nederig schuld te bekennen.
O, dat ellendig misbruik van geleerdheid dat het de mensen zo gemakkelijk maakt zichzelf te bedriegen. Want indien er niet zoveel zelfbedrog en uitvlucht bestond,zou iedereen, zoals ik , wel toegeven dat je nauwelijks alleen met Gods Woord durft te zijn.
Men moet met Gods Woord willen zijn als de minnaar met zijn brief, anders leest men de brief niet, zomin als men Gods Woord leest, of zichzelf in de spiegel beschouwt. En dat is immers het eerst-noodzakelijke, wil men zichzelf met vrucht in de spiegel van het Woord bezien: dat men niet op de spiegel kijkt, maar zichzelf in de spiegel durft te bekijken.
Er was eens een meisje dat opdiende in een restaurant.
Zij geloofde dat God haar persoonlijk nodig had om elke dag weer, met een glimlach, de mensen op te dienen.
Daarom deed ze haar werk stipt en vol toewijding. Haar cheffin kwam dit te weten en vroeg haar spottend: Is het waar dat jij in God gelooft?
Het meisje gaf haar onmiddellijk ten antwoord: Ja, ik geloof in God, maar het belangrijkste is dat God in mij kan geloven!
Op zekere dag ging de romeinse gouverneur van Palestina, Timaieus Rufus, Rabbi Aquiba opzoeken en stelde hem deze vraag: Uw God houdt van de armen, zegt ge; maar waaromlaat hij ze dan omkomen? Waarom geeft hij zich geen moeite om in hun noden te voorzien?
Daarop antwoordde Rabbi Aquiba: Dit is opdat wij en zouden kunnen helpen, en opdat wij aldus aan de hel zouden kunnen ontkomen!
Bisschop Edwin Hughes preekte op zekere dag over het onderwerp: God, Heer en Meester van alle dingen. Het sermoen was best, maar het viel toch maar weinig in de smaak van een van de rijkste grondbezitters uit de streek. De man liet het niet bij een zwijgend protest. Hij nodigde de bisschop aan zijn tafel, en liet hem daarna zijn tuinen, bossen en hoeven bewonderen.
En wat denkt u er nu van, vroeg de eigenaar een beetje korzelig, blijft u nog altijd bij uw idee dat dit alles mij niet toebehoort?
De bisschop glimlachte en zei: Laten wij hier over honderd jaar nog eens terugkeren en dan verder praten.
De fout zit hem inderdaad zeer dikwijls in het feit dat wij de zaken te kortzichtig beoordelen. De juiste norm om ons leven te bekijken en alles wat ons leven kruist, ligt in het perspectief van God. Wij kunnen onszelf veel wijsmaken, maar uiteindelijk moeten wij bekennen dat wij vals hebben gespeeld. Voor God en de eeuwigheidsgedachte wordt alles tot zijn echte waarde en tot de ware proporties teruggebracht.