In een reclamecampagne begin juni 2015 verlootte ZEB 5.000 euro aan plastische chirurgie onder haar klanten. De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid lichtte het parket in en dat liet de zaakvoerder van de kledingketen verhoren. Het parket besloot daarop ZEB en zijn zaakvoerder voor de correctionele rechtbank te dagen. Volgens het parket bestaat er immers een wetsartikel dat expliciet bepaalt dat het verboden is om eender welke vorm van reclame te maken voor plastische chirurgie. ZEB maakte na de beslissing van het parket wel een einde aan de reclamecampagne en zette de hoofdprijs om in 5.000 euro aan kledij. Desondanks eiste het parket geldboetes tegen de keten en haar zaakvoerder.

Volgens de verdediging is het verhoor van de zaakvoerder echter problematisch, omdat de man daarbij niet werd bijgestaan door een advocaat. Bovendien had ZEB niet de bedoeling om plastische chirurgie te bevorderen maar was de reclamecampagne enkel een manier om de problematiek van de sperperiode aan te kaarten, aldus de verdediging. Die argumenteerde ook nog dat het reclameverbod enkel voor beroepsbeoefenaars van plastische chirurgie geldt, en die verbodsbepaling in strijd is met verschillende Europese richtlijnen.

Dat laatste wil de rechtbank nu via een prejudiciële vraag laten uitklaren door het Hof van Justitie van de Europese Unie.