Brieven aan Luc De Vos: “Je afwezigheid voelt als een scheur in ons hart”

© *

Elke Gentenaar weet waar hij was op 29 november vorig jaar. Zondag is het precies één jaar geleden dat het vreselijke nieuws bekend raakte. Vos was dood. De rockster. De levensgenieter. De snotneus van 52. De echtgenoot van Sandra. De papa van Bruno. De kameraad van iedereen die zijn pad kruiste. Zijn beste vrienden kropen voor De Gentenaar in de pen. Omdat ze hem nog altijd van alles te vertellen hebben.

Daniel Termont: "Je zou het ‘de max’ vinden"

"Je bent al een jaar weg, Vos. Het is niet te geloven hoe de tijd vliegt. Ik zie ons nog allemaal zitten in die reusachtige Sint-Pieterskerk, de kop tussen de schouders, stil en verslagen. Maar we kwamen buiten en we kregen de warme golf van medeleven over ons heen van de duizenden mensen die je nog wilden groeten voor je echt helemaal weg zou zijn. Dat deed deugd, heel even. Want heel Gent mist je nog altijd, Luc. We missen je schijnbaar eenvoudige maar altijd rake schrijfsels, zo uit het leven gegrepen. We missen je muziek. We missen hoe je was, de kans om je zomaar op een willekeurige straathoek in hartje Gent tegen het lijf lopen en snel een praatje maken, recht voor de raap maar altijd ontwapenend vriendelijk. Wist je dat de Buffalo’s bij elke thuiswedstrijd Mia zingen in onze Ghelamco Arena, in de 52ste minuut, omdat je 52 was toen je stierf? Je zou het ongetwijfeld hebben afgedaan met een “Ach, doe dat maar niet, ik ben maar een simpele gast uit Wippelgem”. Maar stiekem zou je het zelf de max hebben gevonden, denk ik. Want er komt zo veel in samen, in dat gezang: mooie muziek en ons Gantoise en emotie en verbondenheid tussen de mensen. Ik kan het niet, Luc: kwaad op je zijn omdat je er niet meer bent. Ik blijf alleen verdrietig. Het voelt als een scheurtje in mijn hart, dat gaat nooit meer weg."

William Roobrouck: "Besef jij wel hoe hard Gent je mist?"

“Luc De Vos is dood.” Ik hoorde het op de radio en kon het simpelweg niet geloven. Pas toen ik naar de bakker ging en de zondagskrant zag liggen met een grote foto van jou op de voorpagina, drong het tot mij door. Hoe was dit mogelijk? Je was nog zo jong en je was door zo veel mensen graag gezien! De eerste aan wie ik het vertelde, was mijn vrouw. Daar stonden we dan samen, als van ’t Lam Gods geslagen.

Toen ik 16 was, had ik een liefje. Caroline was haar naam. We hadden mekaar leren kennen op de Gentse Feesten, waar we in hetzelfde hamburgerkraam werkten. Anja, Mia, Soms Vraagt een Mens zich af ... het was de periode van je eerste album en Caroline was fan, dus ik ook! Gorky werd Gorki en de albums volgden elkaar op. De liefjes ook.

Oké, ik kende jou als mens niet. En toch hield ik van jou. Liep ik jou op café tegen ’t lijf, dan kwam daar altijd een praatje van. Tijdens optredens maakte je mij aan het lachen met jouw geestige opmerkingen. Jouw stukjes in Zone 09 las ik doodgraag.

Ik herinner mij een editie van Jonge Wolven waar jij de tent kwam binnensluipen tijdens een optreden van een jonge zangeres aan de piano. Je ging gewoon op de grond zitten en luisterde aandachtig. Zoals wij, gewone mensen, ook deden. Niks geen dikke nek, niks geen blabla en de vriend van iedereen.

Ik ben kunstenaar, dus een kunstig eerbetoon aan jou kon niet uitblijven. Jouw doodsprentje was de basis van mijn werk: staal, 100 kilo zwaar, twee meter breed, anderhalve meter hoog, ledverlichting. Een werk dat pas echt tot zijn recht komt in het donker. In de Charlatan. Het staat daar perfect want volgens jouw eigen woorden kwam je daar altijd een beetje thuis.

Mijn werk in de Charlatan, de graffiti op de muur van de oude betoncentrale aan DOK, jouw doodsprentje aan de deur van het souvenirwinkeltje op de hoek van Oudburg, die ene beschilderde ruit in de Gebroeders Van Eyckstraat, Mia op de beiaard ...

Besef jij wel hoe hard Gent jou mist?

Dju toch ...

Koen De Poorter: "Zoals het een echte kapitein betaamt, laat je ons varen"

Zeg Luc,

Ze vragen mij nu om iets te schrijven omdat je er niet meer bent.

Is dat niet wat onnozel? Het is waar, ik heb je de laatste maanden niet meer gezien of gehoord, maar goed… wat zegt dat?

Dat je je gsm niet opneemt, telt niet: je hebt geen gsm. De keren dat je er wél een hebt, neem je de helft van de tijd ook niet op.

Akkoord, het is precies al lang geleden dat we nog eens zijn gaan varen. Zoals het een echte kapitein betaamt, laat je ons varen. Dat heeft niets te maken met het feit dat je niet kan varen met je eigen boot - laat staan durft - maar alles met delegeren. Jij bent de reder en de kapitein, wij zijn de matrozen.

Dat het vlees van ons schaap niet is opgepeuzeld is logisch: het is nog geen weer geweest voor een winterbarbecue. Vorige winter ook niet - denk ik, wie weet dag nog - dus laat ons dat gewoon bij de volgende eerste sneeuw doen. Trouwens, meestal hebben jullie de beste stukken gewoon al opgefret. (Het is geen kritiek hé, maar ik ben dat wat beu om enkel van die merguez-worsten te krijgen.)

En ja, ik weet het, ik kom je niet meer tegen bij de slager. Maar door te verhuizen naar de rand van Gent geraak ik daar niet meer. Daardoor komt het.

Maar ik heb mijn lief leren kennen dankzij jou en Sandra, een pak nieuwe vrienden gemaakt, we hebben afgelopen zomer je verjaardag gevierd, we zijn in jouw naam op weekend geweest en hebben veel gegeten en gedronken ter jouwer ere. Dus wie durft te beweren dat je er niet meer bent?

Jan Swerts: "Nergens is een god te zien"

Neen, ik kende je niet zo goed. Ik voel dan ook een zekere schroom om het informele, vriendschappelijke ‘Luc’ of ‘Vos’ te gebruiken, nu ik je schrijf. Neen, mijn muziek is niet beïnvloed door de jouwe en je kan er prat op gaan dat de omgekeerde kruisbestuiving nóg onwaarschijnlijker is: de meeste bandleden van Gorki zullen nog nooit van mij hebben gehoord en bij het zien van de Vosdag-affiche – net zoals de meesten onder jullie – tevergeefs tussen de plooien van hun grijze hersencellen hebben gezocht om die Jan Swerts te kunnen plaatsen. Ik voel dan ook een zekere gêne om zondag het podium te betreden en samen met al die prachtige namen één jaar zonder te markeren.

Mijn eerste herinnering aan jou is een zalige gemeenplaats: vrouwennamen. Terwijl ik met Iron Maiden-T-shirt en bijhorende haar- en klederdracht de wereld van het secundair onderwijs exploreerde, stapten ineens een Anja en een Mia mijn puberleven in. De eerste plaat werd uiteraard aangeschaft in de HVH Megastore, Studio Brussel had er een trouwe, puisterige luisteraar bij en ons moedertaaltje werd zowaar hip.

Dé naam die bij mij bleef nazinderen, was echter een mannennaam: Joeri. In dat meesterwerk herinterpreteer jij het vreemde lot van de kosmonaut Joeri Gagarin die, nadat hij als eerste mens een baan rond de aarde had gemaakt, op mysterieuze wijze om het leven kwam tijdens een trainingsvlucht met zijn MiG 15-straaljager. Met prachtverzen als “Ik sta hier voor de hemelpoort, nergens is een god te zien”, “Ik zag de zwarte gaten van het geluk” en “De winter komt, meer is er niet” suggereer je dat de USSR-held de oneindige kilte en zinloosheid van de ruimte met zich meenam naar de aarde en daar nihilistisch en ontroostbaar een einde aan zijn leven maakte. Het bijhorende clipje van de Russische callgirl die afgeleefd “Meer is er niet” meelipt, maakte het plaatje af.

Ik heb altijd al een zwak gehad voor kunstenaars en denkers van wie ik vermoed dat ze geleid worden door dezelfde melancholie die mijn eigen leven zo sterk heeft bepaald.

Via Joeri bespeurde ik ook bij jou deze Weltschmerz. Meer nog: ik ontdekte tijdens het herbewandelen van jouw oeuvre een kruimelspoor van nostalgie doorheen vele nummers die vroeger enkel speels en luchtig leken.

Toen ik in 2012 sleutelde aan het album Anatomie van de Melancholie, met daarop tien nummers over tien kunstenaars wier werk sterk beïnvloed leek door melancholie, was ik als de dood voor de nog levende subjecten. Jotie T’Hooft en Patricia de Martelaere konden me niet meer mailen of bellen met de boodschap dat ik hun werk veel te zwartgallig interpreteerde. Maar een Johan Heldenbergh, Michaël Roskam of Luc De Vos hadden wel die optie. Daarom stuurde ik hen een mail met de uitleg van het concept, subtiel hengelend naar goedkeuring.

Het tekent jou dat jij niet alleen als eerste, maar ook grappig en warm reageerde. Toen je maanden later na het releaseconcert in het STUK in Leuven met een te signeren vinyl-exemplaar voor mij stond, viel ook ik ten prooi aan de aan liefde grenzende sympathie die zovelen voor jou gevoeld hebben. Geen greintje artistieke hooghartigheid, geen drang om te imponeren, geen vermoeiende window dressing. Noch in woorden, noch in uiterlijkheden.

Christophe Vekeman: "Het minste dat je kan zeggen, is dat je gemist wordt"

Vooraan in mijn exemplaar van je laatste roman, Paddenkoppenland, schreef je ruim een jaar geleden: “Vekeman, doe je best! Vos.” Uiteraard viel dat te lezen als een aansporing om mij uit volle macht in te spannen iets van mijn leven en werk te maken, maar wellicht sloegen je woorden eveneens op wat er zo meteen stond te gebeuren. Een paar minuten later, immers, werden wij op het podium van het Gentse literaire festival Het Betere Boek verwacht, waar ik je publiekelijk zou interviewen. Misschien bedoelde je dus ook: “Vekeman, maak er een zo goed mogelijk interview van!” En wat is een goed interview anders dan een gesprek waarin de bevraagde beroemdheid van dienst dingen vertelt die hij nooit eerder verteld heeft? Waarin hij zich diep in de ziel laat kijken? Waarin hij als nooit tevoren onder woorden brengt wie hij is?

Sinds je overlijden vragen mensen mij voortdurend wie je was. Mensen in cafés, mensen die werken voor de radio, een weekblad of de krant. Het minste wat je kunt zeggen, kortom, is dat je tot de verbeelding blijft spreken. Wie was je nu toch, op de keper beschouwd? Wie was je wérkelijk?

Ik doe keer op keer mijn best, jazeker, om die vragen te beantwoorden, maar ik doe het ook met een zekere schroom. Telkens weer schieten mijn woorden te kort, en ik besef dat wie ook maar één enkel boek van jou gelezen heeft of één plaat van je heeft gehoord, je vele malen beter kent dan wie wekenlang naar mijn of andermans omschrijvingen van je persoonlijkheid luisteren zou. Wie je werk kent, weet in wezen alles wat hij moet weten. Daarom ook was je zo’n groot kunstenaar. Daarom ook is onze honger naar méér nog altijd zo groot.

Het minste wat je kunt zeggen, is dat je gemist wordt.

Zaki: "Heb je mij zien staan, Vos?"

Het je mij zien staan? Op ons lapje stadstuin? Op die warme herfstavond toen de wind goed zat en ik weer alles van mijn naburige Buffalo-stadion kon horen? De beste supporters van heel de wereld zongen er Mia. En toen het gedaan was, dat ik daar als een wees achtergelaten stond, heb je dat gezien?

Heb je dat gehoord, Vos, dat ik uw lied probeerde te zingen? “In de nacht klonken zijn liederen, de meisjes zongen mee / Uit de zwarte hemel vielen sterren in de zee / Zo gezellig was het in tijden niet geweest.”

Je hoorde natuurlijk mijn gebrek aan talent, maar ik weet dat jij mij dat niet kwalijk neemt. Dat je daarvoor de mensen te graag ziet, met ons ego vol mankementen.

Heb je dat gevoeld, Vos, dat we spraken over die keer dat je een inleiding gaf bij mijn boek over liefdesliedjes? Dat niemand die erbij was in ­Arca ooit zal vergeten hoe grappig, ontroerend en verrukkelijk dat was? Jij, Vos, een halfuur lang subtiel en geniaal, en voor eeuwig aan onze ziel gehecht. Weet je het nog?

Weet je wel hoe erg we je missen, Vos? Je hebt het zelf gezongen: “Als de nacht komt wil ik dat je blijft / Want ik ben zo bang dat de wereld zou vergaan.”

Bedankt voor alles, Vos.

Uw oude, verlaten piranha, Zaki

Nicolas en Ilse van beenhouwerij Zwaenepoel: "Het moest goed zijn"

Luc,

Elkaar echt goed kennen, deden we natuurlijk niet. Maar wanneer kent een mens echt iemand anders? Maar we houden wel fijne herinneringen aan jou over.

Hoe je, meestal kort na de middag, toch wel één keer per week de beenhouwerij binnenkwam. Je stoffen kaba in de hand, je muts diep over de oren getrokken. Je was altijd stil in de winkel, je keek stilletjes rond waar plaats was, en ging meestal achteraan in de hoek staan. Je beurt afwachten. En kijken naar de toonbank.

Je wist wat je wilde. En wij wisten dat ook. Goed moest het zijn, voor jou, het vlees. En het juiste gewicht. Je sloeg het gade, je keek toe hoe het mes in het stuk vlees ging. Niet dat je er opmerkingen over maakte, maar toch wel met een blik waaruit bleek dat je het onder controle had.

Je vertelde ook hoe je het vlees zou bereiden. Je pochte er niet mee, maar wij voelden het met onze ellebogen dat jij niet alleen graag lekker at, maar dat je het ook met liefde zou klaarmaken. Dat bleek uit de manier waar jij erover sprak. ‘Goed gerief’, dat moest jij hebben. Of het nu choucroute, gerookt spek, stoofvlees of je geliefkoosde hazenrug was. Het moest gewoon goed zijn. En braadworsten, voor op de barbecue.

Buiten de winkel hadden we niet zo vaak contact. Of toch: goed twee jaar geleden kwam je ons tegen in de Brielpoort in Deinze. Motörhead trad op. Jij was er met vrienden of kennissen. Ik zag je, maar ik ben niet het soort mens dat naar bekende personen toe stapt. Maar jij merkte me ook op en riep me toe: “Ha, beenhouwer! Gij zijt hier ook!” Zo was je dan wel weer. Timide en stil, maar wel vriendelijk en beleefd.

We zouden elkaar nog eens terugzien, buiten de beenhouwerij. Vorige winter zou je optreden in De Harmonie in Oudenaarde, en je had gezegd dat we na het optreden een pint zouden drinken. Dat is er dus niet meer van gekomen. Spijtig.

Niet zo lang geleden kwam Noelle, je manager, langs om te zeggen dat ze op Zondag-Vosdag braadworsten zouden serveren in de Vooruit. En of wij die wilden leveren. Komt in orde, Luc. We zullen ze maken zoals jij het wou. Goed gerief.

Peter Van den Eede (Vooruit): "Woorden waren jouw paradijs"

Dinsdag 18 november, vorig jaar. ’s Ochtends valt er een mail binnen van jou: “Is er nog een plaatsje voor vanavond, liefst vooraan?” Die avond staat Uitgelezen in de Balzaal, het boekenprogramma van Vooruit waar jij een groot, kloppend hart voor had. Dikwijls stond je mee op het podium om een liedje te zingen, met bindteksten die langer waren dan de song. Maar nog vaker zat je zelf in de zaal te luisteren, zwijgend zowaar en met wijdopen oren.

Je koesterde boeken. Woorden waren jouw paradijs. In het leespanel van Uitgelezen wou je echter nooit zetelen. “Ben ik niet slim genoeg voor”, was telkens weer jouw uitvlucht. Typisch Vos, je graag simpeler voordoen dan je was.

Voor de rest konden we je voor Uitgelezen zowat alles vragen. Zoals die keer dat je samen met de wonderbaarlijke zusjes Gysel van Zita Swoon een onnavolgbare versie van Paroles Paroles van Dalida ten beste gaf, die schlager die ze samen met de Franse filmgod Alain Delon had opgenomen. Je had jezelf voor de gelegenheid opgedirkt als de Gentse versie van Delon: te ruim pak, een kilo Brylcreem in jouw achterover gekamde haar, blitse zonnebril, ook te groot. Onvergetelijk. Voor de eeuwigheid.

’s Avonds zocht je dan je plaatsje op. “Merci, hé.” Mensen van alle leeftijden knikten naar jou, je knikte terug en luisterde verwoed naar wat over de besproken boeken werd gezegd.

Het was de laatste keer dat ik je zag en je zag er gelukkig uit.

Evy (barmoeder van café Jos): "Ik heb u veel te weinig gesproken"

Beste Luc,

Bij onze eerste ontmoeting keek je eerst raar naar de Duvel voor u en dan naar mij. “Nee, geen Duvel, Tuborg had ik gezegd. Maar ... het is hier Vedett, zeker?”

Ik probeerde als student wat geld bij te verdienen met pinten tappen in de Charlatan en de Jos. En gij, gij waart Luc De Vos. De man die Mia had geschreven, het nummer dat ik elk jaar op StuBru de hoogte in stem. Maar toen was jij voor mij een BV. “Het is ook goed, ze”, zei je. Ik voelde mij eventjes, als bleuke, een kalf. Maar jouw vriendelijkheid maakte alles weer goed.

Je was overal in ’t stad. Ik las uw columns in Zone 09. Ontelbare keren heb ik u als een beest tekeer zien gaan op het podium. Bij de Big Jump sprong je met blote bast in het water, vlak bij mijn huis. Je zat rustig op een terras mensen te kijken, ging vlees halen bij de slager, een concertje checken ... Bij elke gelegenheid waar – op zijn Gents – alweer een excuus was om er een feest van te maken, was je daar. Met de pint in de hand aan het zeveren, met studenten die je aanspraken met “Hey Vos!”, aan het praten met jonge muzikanten over het leven, de kunst ervan en muziek. Geen Gentenaar die niet met u heeft gebabbeld, blijkbaar.

Nu nog hoor ik in de Jos uw muzikanten en de mensen die dicht bij u stonden over u praten, en ik kan dan alleen maar denken: “Ik heb u veel te weinig gesproken.”

Want ondanks uw bekendheid waart ge een vanzelfsprekend deel van het begrip ‘Gent’, en geen BV. Zoals als een botram mee uuflakke, de neuzekesoorlog, het graffitistraatje, de Martino, de Graslei, de Mokkabon, ‘nen Irish coffee om zeven uur ’s ochtends op de Vlasmarkt tijdens de Fieste’ en Daniël Termont ‘Gent’ maken.

Jij was de belichaming van de rock-’n-roll en het goede, gemoedelijke leven dat zo typisch is aan Gent. Open van geest, vrolijk. Uit uw teksten klinkt dezelfde ironische rebellie. Vandaar dat Sint-Jacobs nog altijd het Lieve Kleine Piranha Plein is, de Vlasmarkt nog steeds de Vosmarkt, en dat overal in de stad nog schilderingen en afbeeldingen van jou te vinden zijn. Want Luc De Vos, gij zijt den toffe nonkel van elke Gentenaar, en we gaan u niet rap vergeten.

Rudy Tollenaere: "Voorbij de hemelpoort"

Luc,

Telkens wanneer ik op Campo Santo sta, waar je houten graf mij ermee confronteert hoe vergankelijk ons verblijf op aarde is, weet ik niet veel te zeggen. Een ingehouden Godverdomme maat is meestal het enige wat ik bij de witte bloemen achterlaat.

Denk maar niet dat Gent je vergeten is. Vorig jaar, die 6de december, toen de zon de mooiste lichtstralen ooit op je kist in de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk liet vallen, rouwde en feestte Gent tegelijk. Bij Sint-Jacobs hielden ze eendaagse Gentse Feesten en hingen ze een nieuw straatnaambord op: Lieve Kleine Piranha Plein. En op de Vlasmarkt: Vosmarkt. Een jaar later hangen die borden er nog.

Lieven Tavernier maakte een song over jou, zoals hij alleen dat kan. En die avond was het laatste optreden van Gorki nog eens op groot scherm te zien: jij in bloot bovenlijf, gitaar om het lijf, de armen wijdopen. Het plein was van u, en is dat nog. In de Charlatan heeft een kunstenaar een stalen kunstwerk van jouw kop gemaakt. ’s Nachts licht je daar op.

En dan zijn er van die rare momenten. Irrationeel, ik weet het, maar toch. Op concerten, waar jij zo vaak naartoe ging, de bedenking maken: wat zou Vos hiervan hebben gedacht? De hoek van Sint-Jacobs omslaan en denken: ik ga hem hier tegenkomen. Niet dus. Want jij bent ginder boven, boven de wolken, voorbij de hemelpoort.

Tot later ginds, hou een plaatsje vrij aan de tafel waar ze rijstpap met gouden lepeltjes eten.

Isabelle A: "Ik mis je"

Luc,

Ik mis je. Bijna een jaar nu, en er zijn weinig dagen dat ik niet aan je denk. Ik mis het samen met jou zingen, in al die culturele centra, toen ik te gast was tijdens jouw tournee. En daarna frietjes met stoverij eten. Ik mis het beeld van jou door Gent te zien wandelen. En als er, op al die momenten dat ik aan je denk, één gedachte is die vaak terugkeert, is het deze wel: ik zou zo graag eens met u door Gent wandelen. Gewoon wandelen. En wat bijpraten.

Pascal Platel: "Ik blijf je zien"

Lieve Luc

Ik kan er niets aan doen, maar ik blijf je zien. In mijn straat, op de Slachthuisbrug aan Portus Ganda en in mijn hoofd. Je stapt nog even f-Luk-s als toen en je zwaait naar mij, maar ’t is zo raar. Terwijl ik er vroeger blij van werd, maakt het me nu verdrietig.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer

Meest Gelezen