Direct naar artikelinhoud

Friedrich Hebbel heeft zijn zoontje te weinig liefgehad

Parijs, 24 oktober 1843

Fragment uit YouTube-video 'Ulf Bästlein, Sascha El Mouissi - Hebbel Lieder'.

Mijn Max, mijn lieftallig, glimlachende schattekind met zijn blauwe ogen vol diepte en zijn aanminnige blonde krullen, is dood. Zondag de tweeëntwintigste, 's middags om een uur bereikte me de tijding. Daar ligt het dan voor me, dat lokje van hem dat ik ook al naar Kopenhagen had meegenomen en dat ik sedertdien - de waarheid moet er hier maar uit - geen blik waardig had gekeurd.

Dit plukje lok is het enige dat me van hem rest. O, als het tot me doordringt dat dit kind, dat niemand - met uitzondering van mijzelf, die grote schrijver! - en ook dit moet er hier uit - kon aanzien zonder vreugde en verrukking te voelen, zo mooi en bevallig als het was, dat kindje ligt nu te vergaan en moet zich door de wormen laten opvreten.

Ik zou liefst zelf tot worm worden om mee te eten en om als ongedierte mijn aandeel op te eisen dat ik als mens, als vader, versmaadde.

O, mijn Max, zweef niet om mij heen, zelfs geen seconde, maar blijf bij je moeder, troost haar, lenig haar smart door de aanwezigheid van jouw schim, als dat tenminste in je vermogen ligt, maar niet mijn smart, niet de mijne!

'Ik heb me verstopt, zoek me maar. Hij die me niet voldoende heeft liefgehad, zal mij nooit en te nimmer vinden!'

Dat is de troost die vanuit de eeuwigheid herwaarts klinkt.

Friedrich Hebbel (1813-1863), Duitse dichter. Uit Een blinde bij zonsopgang - Bladen uit een dagboek. Vertaling Klaus Siegel. De Arbeiderspers, 1995.