Bejaardenhelpsters klappen uit de biecht: “Als ik zelf in een rusthuis beland, hoop ik dat ik dementeer”

Ze liggen onder vuur, de rusthuizen. Of liever: de woon- en zorgcentra. Te weinig geld en middelen voor te veel volk. Maar het personeel doet zijn stinkende best. Ze zijn de helden in de loopgraven. “Ik heb uit eigen zak een plantenbak voor een licht dementerende man gekocht. Er komen geen plantjes omdat hij ze verzuipt. Hij vergeet dat hij ze al water gaf. Maar het is zo schoon om hem daarmee bezig te zien.”

De dood zit in mijn lijf, meiske, zei de oude vrouw. Ik denk dat het gedaan is. Ze had gelijk. Ik zag het, omdat ik het ken. Ingevallen neus, bleek gezicht, al lijkvlekken op de knieën. Ik heb haar hand gepakt, haar lippen bevochtigd en over haar wang gestreeld. Op haar voorhoofd legde ik een washandje. Ga maar, zei ik. En ze is gegaan.”

“Je moet er geen doekjes omwinden. In een rusthuis wordt vaak gestorven. Iedereen die hier komt, weet dat dit het laatste station is. We gaan hier buiten tussen vier planken, zeggen sommigen. Ze hebben gelijk. Ligt iemand op sterven, dan probeer ik zo veel mogelijk de kamer binnen te gaan zodat die mens niet alleen naar de overkant moet. Soms zijn bewoners hun hele leven ambetant geweest, hebben ze gezaagd en geklaagd. Maar als ze sterven, vergeet je dat. Dan spreekt je hart en zorg je.”

“Maar we zijn er dikwijls te weinig voor de mensen in de laatste dagen, weken, maanden of jaren van hun leven. Omdat het niet kan. Telkens maar minder werkkrachten voor evenveel mensen. Je vliegt en raast van de ene naar de ander. Je komt niet meer binnen op een rustige manier met een goeiemorgen, goed geslapen, gordijntje open en hoe is het. Nu vlieg je de kamer binnen, ruk je de gordijnen open en heb je niet eens de tijd om die mensen kalm aan te spreken. Soms huilen ze. Je hebt geen tijd voor mij, zeggen ze dan. Ze hebben gelijk. Elke keer zeg je: Ik kom subiet terug. Maar die subiet komt nooit. We willen die subiet eigenlijk niet zeggen. We willen ons ernaast kunnen zetten en zeggen: Manneke, zeg eens, wat scheelt er? We proberen zo veel mogelijk contact te maken als we bij hen zijn. We halen alles uit onszelf om hen toch een beetje rust en tijd te geven. Want er is vaak eenzaamheid in een rusthuis. Ik sta soms versteld dat aan een sterfbed plots drie zonen verschijnen van een vrouw die nooit bezoek kreeg.”

Hele dag tv kijken

“Vroeger waren we met zeven man, nu met drie. Om 38 mensen te wassen, kleden, medicatie te verdelen. Volgens het Riziv hebben we tien minuten voor lavabo en toilet en een kwartier voor een bedbad, dus hen helemaal wassen in bed. Maar dat is te weinig. Je bent er snel een half uur mee bezig. Met oude mensen gaat alles trager, hé. Een vrouw zei ooit lachend: Ge ziet meer konten dan gezichten, gij. Draaien en keren, dat duurt wel even. Maar we proberen niet nerveus over te komen, want anders worden de bewoners ook nerveus.”

“En zo gaat het de hele dag. Soms plaatsen we dementerende bewoners voor de televisie in de tv-zaal. Dan zitten ze daar te zitten, urenlang. Scheef hangend, kwijl uit hun mond. Je kan maar hopen dat er iemand passeert en even de tijd heeft om hen recht te zetten en hun mond af te vegen. Soms zitten ze de hele dag in hun relaxzetel. In de voormiddag benen wat omhoog, in de namiddag benen wat omlaag.

Een collega vertelde me dat het nog gebeurd is dat ze geen tijd hadden om pudding met een lepeltje te geven. Dat ze sondevoeding moesten geven terwijl die mensen eigenlijk – mocht je echt veel tijd hebben – nog gewoon konden eten.”

“Twee weken geleden kwam een andere collega naar mij. Ze zei: Mevrouw Pollet zit in een hoekje te wenen. Ze weende omdat het al van december geleden was dat ze nog buiten was geweest. Ik zei haar: Volgende week donderdag neem ik u mee. Dat menske was doodgelukkig. We gingen samen met de tram naar de Carrefour. Dan ben je zo content dat je dat extraatje kon doen. Maar het gevolg was wel dat ik alle andere mensen in de steek liet en zij het dus met een man minder moesten zien te rooien.

Elk koekje wordt geteld

“We zijn er vaak onderling over bezig. Zo kan het toch niet verder. De mensen betalen ontzettend veel geld om hier te komen. Een gewone werkmens kan dat al niet betalen, er is sowieso vaak alimentatieplicht van de kinderen. Het is logisch dat ze veeleisend zijn. En wij kunnen niet meer geven waar ze recht op hebben.”

“Het is al gebeurd dat we telefoon krijgen van één van de kinderen. Mijn ma heeft net gebeld vanuit het rusthuis. Ze wil een verse pamper maar jullie komen maar niet. Ze zit daar nu al een half uur met een overvolle pamper. Maar als je net bezig bent met iemand die is gevallen, dan kan je niet anders dan zeggen: Sorry meneer, we doen ons best. We gaan zo kijken, maar je ma zal nog even moeten wachten.

“Er is trouwens een regel dat je de verbanden – zo noemen wij hier de pampers – maar ververst als het streepje tot drie vierde gekleurd is. Maar ik vervang ze al eerder, omdat ik dat zelf ook niet zou willen. En omdat ik soms een uur wegblijf uit de gang en niet wil dat het tegen dan helemaal gekleurd is. Wat er dan voor zorgt dat je over het budget van verbanden gaan, maar foert.”

“Vroeger, als iemand honger had, ging je gewoon een koekje halen. Nu worden alle koekjes geteld. Hebben ze geen koekjes van hun familie die wat achterlaat, dan geef ik hen gewoon één van mijn boterhammen met confituur. Zeker bij dementerenden. Als zij honger hebben, hebben zij honger. Zij hebben geen tijdsbesef meer. Waarom moet je je dan strikt aan de uren houden?”

“Vroeger zeiden we ook: Kom mensen, doe je jas aan en we gaan eens naar buiten. Nu moet je dat in je planning opnemen. Je hebt licht dementerenden die bijvoorbeeld graag poetsen, maar de wet laat niet toe dat ze mee helpen poetsen. Bij mij op de afdeling is er een man die hield van tuinieren. Wel, ik heb uit eigen zak met hem een plantenbak gekocht. We hebben er spinazie en peterselie ingezet. Er komen geen plantjes, want hij vergeet wanneer hij hen water heeft gegeven. Ze zijn verzopen. Maar het is zo schoon om hem daarmee bezig te zien.”

“Ook voor de nachtdiensten is het pompen en verzuipen. We hebben vier nachtmensen voor vijf afdelingen. Straks wordt het gereduceerd naar drie. Sowieso slapen oude mensen niet zo veel. Ze zijn fysiek niet moe. Een slaappil werkt maar vijf uur, dus als ze al van acht uur gaan slapen, beginnen ze al om vier uur te bellen. Dat is niet erg, dat is dan voor hen al ochtend. Maar als er iemand valt op de afdeling waar wij net geweest zijn, dan is er niemand meer. Ja, mensen kunnen bellen. Maar als ze niet aan de bel kunnen, hebben ze pech. Moeten ze liggen wachten tot er nog eens een iemand van de nachtdienst kan passeren. Dat kan een uur duren. Soms liggen ze te roepen en te boenken op de grond. En vinden we die dan, dan duurt het ook weer lang voor de anderen, omdat we met die gevallen mens bezig zijn.”

“Mochten bewoners zeggen dat ze actie willen voeren, dan denk ik dat het personeel mee doet. We raken oververmoeid, vallen ziek, anderen moeten dan inspringen waardoor die ook overuren moeten draaien. En zo kweek je burn-outs bij de vleet.”

“Ook ons lontje wordt korter. Je probeert dat te vermijden naar de bewoners toe, maar dat lukt niet altijd. Het moet menswaardig blijven, je bent niet met meubilair bezig. Lang leve de vrijwilligers. Om een krulspeld in te draaien, een bed op te maken of nagels te verzorgen. Of de krant voor te lezen of een kaartje te leggen. We hebben ze broodnodig.”

“Let op, het is ook een feit dat de mensen die naar een rusthuis komen meer zorgbehoevend zijn dan vroeger. Ik heb het nog geweten dat hier mensen met hun eigen auto kwamen aangereden, hé. Nu is dat ondenkbaar. Vroeger gingen eenzame mensen ook naar het rusthuis om gezelschap te hebben.”

Schudden met de kont

“Hoe hard werken het ook is, we doen het nog altijd voor de mensen. Sommigen verblijven hier nog vijf jaar, ze worden een stuk van jezelf. Je wil iedereen in welke omstandigheid dan ook, toch nog een mooie oude dag bezorgen. Lukt het niet meer om in een carnavalspak als een Chinees of als een clown door de gangen te dollen en de mensen te doen lachen, dan doen we het gewoon met de radio. Zetten we die wat luider en schudden we met onze kont. Dat zorgt ook voor ambiance. Samen met de animators, die hun stinkende best doen.”

“En we proberen toch de bewoners zoveel mogelijk met elkaar in contact te laten komen. Zodat er minder eenzaamheid is. Trouwens jammer dat bewoners niet meer mogen helpen kuisen of zo. Als ze nog goed zijn, waarom zouden ze dat niet meer mogen doen? Ach, de regeltjes. Je moet het aan niemand zeggen, maar we lappen ze nog geregeld aan onze laars. Tot groot jolijt van de bewoners en van ons. Samen proberen we. En vechten we tegen de bierkaai. Maar ons in een rusthuis steken? Nooit. En als ik toch in een rusthuis moet belanden, dan hoop ik dat ik dementeer. Dat ik het niet meer weet.”

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer