© RR

Vrouw zoekt en vindt vader in landloperskolonie

Ze moest bijna vijftig jaar worden voor ze écht naar hem op zoek ging. Toen ze dat uiteindelijk deed, ontdekte Rita Wens uit Brasschaat dat haar vader decennialang als landloper in Wortel-Kolonie had verbleven. “Dat was wel even schrikken in het begin, maar sindsdien is het echt een mooi en warm verhaal geworden”, vertelt ze.

Toon Horsten

© Joren De Weerdt

“Tot anderhalf jaar geleden was ik hier nog nooit geweest”, zegt Rita Wens als we het binnenplein van de voormalige boerderij van Wortel-Kolonie opwandelen. “Het rare is, dat wanneer ik hier nu kom, het een beetje aanvoelt alsof ik thuiskom. Het geeft mij een enorme rust hier rond te lopen.”

Het is een gezellige drukte op het binnenplein. Kinderen spelen er, lachen, roepen en maken lawaai. Ze zijn vrolijk en uitgelaten. Met hun school zijn ze op bosklassen in De Bonte Beestenboel, dat nu in het gebouw onderdak heeft gevonden. Vooraan langs de straatkant wordt ook hard gewerkt. De Klapekster, het café dat daar wordt uitgebaat door Natuurpunt, wordt verbouwd. Het was te klein ­geworden voor de steeds groter wordende toeloop van wandelaars die het domein van Wortel-Kolonie komen ontdekken.

Het was ooit anders. Er kwam wel eens een toevallige passant, maar voor de rest werd hier vooral ­gewerkt, ver van de rest van de wereld. Vanuit deze boerderij werd tot een kwarteeuw geleden het gigantische domein van de kolonie onderhouden. Er werden ook dieren gehouden - in omzetcijfers was de boerderij van de kolonie een eeuw lang een van de grootste landbouwbedrijven van het land. Ze draaide bijna volledig op het werk van de honderden landlopers die vanuit heel het land naar Wortel-Kolonie werden gestuurd. Vier vagebonden sliepen zelfs op de boerderij, omdat ze vaak vroeg uit de veren moesten om de dieren te verzorgen. Een van die vier was Fons Cornelissen, voor heel Wortel en omstreken: Fonske. De vader van Rita Wens.

© RR

© RR

Geboorteakte

“Anderhalf jaar geleden had ik mijn geboorteakte nodig”, vertelt Rita. “Mijn familienaam, Wens, kreeg ik van de man met wie mijn moeder op dat moment nog officieel getrouwd was, ook al waren ze al een tijdje niet meer samen. Ik heb altijd geweten dat Fons Cornelissen de naam was van mijn biologische vader, maar meer dan een naam was het niet. Toen ik die geboorteakte doorlas, zag ik dat hij het was die mij was gaan aangeven, en niemand anders. Dat was een heel raar moment. Het klopte op de een of andere manier niet met de verhalen die mijn moeder altijd over hem had verteld. Tegen mij was altijd gezegd dat mijn vader een slecht mens was, iemand die niet deugde. In mijn jeugd was ik al geconfronteerd met vijf verschillende stiefvaders, stuk voor stuk mensen met problemen waar ik een moeilijke relatie mee had. Mijn moeder leed aan een fundamentele onrust, die zich onder meer vertaalde in een lange rij foute mannen die ze in haar leven toeliet. Ik voelde in die tijd geen enkele drang om naar mijn vader op zoek te gaan. Ik had al vijf verschrikkelijke stiefvaders, ik had er geen zesde nodig.”

© Joren De Weerdt

Toen Rita aan een nicht vertelde dat ze de naam van haar verwekker op haar geboorteakte had zien staan, en dat hij het was geweest die haar meteen na haar geboorte in Hoogstraten was gaan aangeven, vertelde haar nicht dat zij altijd had gehoord dat Rita’s vader helemaal geen smeerlap was. “Ik ben geboren in Hoogstraten, en ik woonde de eerste jaren van mijn leven met mijn moeder in Rijkevorsel. Daarna zijn we aan een lange tocht langs allerhande adressen in en rond Antwerpen begonnen. Mijn jeugd was echt geen feest, want ook financieel hadden wij het erg moeilijk. Er werd ook nooit iets over gezegd - als er al over mijn vader werd gesproken, werd hij altijd in een negatief daglicht geplaatst. Door de positieve bewoordingen die mijn nicht gebruikte, besloot ik op onderzoek te gaan.”

Met de hulp van het gemeentebestuur van Brasschaat slaagde Rita erin om het laatste adres waar haar vader had verbleven, te pakken te krijgen. Toen hij stierf, woonde hij in de Heilig Bloedlaan in Hoogstraten. “De vrouw die me het adres had ­bezorgd, vertelde er al wel bij dat hij volgens haar informatie ‘geïnterneerd’ was geweest in Wortel-­Kolonie. Daar keek ik van op, al wist ik op dat moment niet meteen wat dat betekende. ’s Anderendaags ben ik in mijn auto gestapt, en naar Hoogstraten gereden. Op het adres in kwestie bleek zich het Hoogstraatse rusthuis te bevinden, waar mijn vader zijn laatste jaren had gesleten.”

“Toen ik mij daar onaangekondigd aanmeldde, in de hoop iets meer te weten te komen, werd ik ongelooflijk hartelijk onthaald. Op een bepaald moment waren vijf mensen bezig mij te helpen, van wie er twee mijn vader zelfs nog hadden verpleegd. Hij bleek in 2000 te zijn overleden. Tot zijn ziekte het hem onmogelijk maakte, hielp hij in de tuin van het rusthuis. De tuinman werd er ook onmiddellijk bij geroepen om te vertellen wat hij nog over mijn vader wist. De verhalen die mij toen verteld werden, kwamen helemaal niet overeen met wat ik vroeger altijd te horen kreeg. ­Iedereen bleek warme herinneringen aan Fonske te hebben. Bovendien vonden ze ook een foto waar mijn vader op stond. Met een stralende glimlach keek hij naar de fotograaf.”

© Joren De Weerdt

Geluksgevoel

De grootste verrassing moest op dat moment nog komen, toen bleek dat het rusthuis was ondergebracht in de gebouwen van het vroegere moederhuis van Hoogstraten. “Mijn vader bleek gestorven te zijn precies op de plaats waar ik een halve eeuw eerder op de wereld was gezet. Het is misschien niet meer dan toeval, maar het was zo’n raar, overrompelend gevoel, ik kan het niet anders omschrijven dan als een groot geluksgevoel. Alsof er een cirkel rond was.”

Het was het begin van een zoektocht naar meer informatie over haar vader. Langs allerlei kanten kreeg Rita Wens hulp, en al snel vond ze vrienden en lotgenoten van haar vader. Ze kwam zelfs de ­beste vriend van haar vader, Marc Avet, op het spoor. Jarenlang woonden Marc en Fonske samen op de boerderij van de Kolonie, ze waren als broers voor elkaar. Marc stond aan Fonskes sterfbed, en ­verzorgt ook vandaag nog altijd zijn graf op het kerkhof van Wortel. Ook voormalige bewakers van de kolonie, een ex-directeur, en mensen die Fonske ­gewoon van op een afstand hadden gekend, deden hun verhaal. Rita leerde ook de familie van haar ­vader kennen. “Overal werd ik even hartelijk onthaald. In het begin dacht ik nog dat mensen mij ­alleen de leuke dingen over mijn vader vertelden, omdat ze mij wilden ontzien. Stilaan leerde ik dat mijn vader eigenlijk overal graag gezien was. Hij was altijd goedgehumeurd en vrolijk, en een harde werker. Beetje bij beetje kreeg ik een steeds beter zicht op zijn levensverhaal.”

Fonske werd in 1933 als Alfons Cornelissen op de wereld gezet. Zijn vader had een boerderij aan de Papenvoort, net op de plek waar de domeinen van Wortel- en Merksplas-Kolonie elkaar raken. Zijn moeder baatte er een café uit, dat later werd overgenomen en als De Diept een legendarische status in de streek zou verwerven. Onder meer Wannes Van de Velde kwam er vaak optreden. Met zijn zus groeide Fonske op als een echt plattelandskind. Naarmate hij ouder werd, bleek dat hij niet echt aangepast was aan het leven in de maatschappij. Hij kon de verantwoordelijkheid van een geregeld bestaan niet aan - geld moeten verdienen voor vrouw en kind, het was iets dat voor hem niet vanzelfsprekend was.

Fles

En dan was er nog zijn achilleshiel, zijn zwakke plek. Fonske kon moeilijk van de fles afblijven, een demon waar hij zijn hele leven mee zou vechten. Of hij in de problemen is gesukkeld omdat hij dronk, of dat hij dronk omdat hij in de problemen zat - hoe het juist zat, Rita zal het wellicht nooit ­weten.

Feit is dat hij op een bepaald moment in de Kolonie opdook, niet lang nadat de relatie met Rita’s moeder spaak was gelopen. Daarmee was Fonske een grote uitzondering onder zijn lotgenoten. De meeste landlopers leerden de kolonies pas kennen, nadat ze een eerste keer werden opgepakt en naar Wortel of Merksplas waren gestuurd. Fonske was bijna op het domein van Wortel-Kolonie opgegroeid. Zijn ouderlijk huis stond maar een paar honderd meter van zijn bed in de Kolonie.

© RR

“Toen ik de zoektocht naar mijn vader begon, wist ik niet wat ik te weten zou komen”, vertelt Rita. “En toen ik hoorde dat hij naar de Kolonie was gestuurd, hield ik mijn hart vast. Uiteraard heeft hij van zijn leven geen succes gemaakt. Anders was hij natuurlijk niet in de Kolonie beland. Maar ik heb geleerd dat hij uiteindelijk een goed mens was. Zoals mijn moeder rusteloos was, wat zich onder meer manifesteerde in een hele reeks minnaars die lange of korte tijd mijn stiefvaders werden, kende ook mijn vader zijn onrust. In wezen kwam hij misschien wel naar Wortel-Kolonie omdat hij daar tegen die kant van zichzelf beschermd werd. Hij kón haast niet drinken in de Kolonie. Na de sluiting van Wortel-Kolonie heeft hij nog een tijdje bij een familie in Meer, in de buurt van Maxburg, kost en inwoon gehad. De vrouw bij wie hij toen woonde, vertelde me dat ze wisten dat hij soms te veel kon drinken, en dat ze hem daarom op een rantsoen van drie wittekes per avond hadden gezet. ‘Mijn drie musketiers’, noemde hij die.”

© RR

Niet over rozen

De zonen van Rita zelf zijn ondertussen volwassen, en ze kan terugkijken op een rijkgevuld leven. Een leven dat niet altijd over rozen ging. Misschien is het ook net door wat ze allemaal heeft meegemaakt, denkt ze, dat ze nu zoveel begrip heeft voor de keuzes die haar vader gemaakt heeft. Of beter: voor de keuzes die het leven voor hem gemaakt heeft.

“Natuurlijk vraag ik me soms af of ik hem niet vroeger had moeten komen zoeken”, zegt ze. “Dan hadden we elkaar misschien nog leren kennen. Veel over mij spreken deed hij niet, maar alle mensen die van wezenlijk belang voor hem waren, heeft hij wel verteld dat hij een dochter had, en dat ze Rita heette. Toen ik Marc Avet leerde kennen, zijn beste vriend, vertelde hij me dat hij altijd had geweten dat ik bestond. De vrouw van de Meerse familie bij wie hij inwoonde, vertelde me dat hij over mij had gesproken. Toen ze vroeg waarom hij mij dan niet ging opzoeken, zei hij dat dat onmogelijk was, dat dat niet kon. Natuurlijk heb ik ­momenten dat ik me afvraag wat als? Maar het is gelopen zoals het gelopen is. Al wat er het voorbije anderhalf jaar gebeurd is, wat al die verschillende mensen die mijn vader hebben gekend me hebben verteld, het warme onthaal dat me letterlijk overal te beurt gevallen is, je kan je niet voorstellen hoeveel energie, hoeveel adrenaline me dat al gegeven heeft. Mijn ouders werden allebei gekweld door onrust, onrust van een soort die hen wellicht niet écht geschikt maakte om kinderen groot te brengen. Dat heeft er mee voor gezorgd dat ik geen ­gemakkelijk leven heb gehad. Maar tijdens de jongste achttien maanden, op een moment dat ik het niet meer had verwacht, is er nog een hoofdstuk aan het verhaal van mijn afkomst toegevoegd. En weet je wat? Het is een mooi hoofdstuk.”

Dit artikel komt uit CittA
LEES DIT WEEKEND MEER IN CITTA