Jonathan Jacob (26) overleed begin 2010 in een politiecel in Mortsel na een tussenkomst van het Bijzondere Bijstandsteam (BBT) van de lokale politie van Antwerpen. In de rand van het onderzoek naar de omstandigheden van zijn overlijden werd ook de rol van een parketsubstitute onder de loep genomen. De ouders van Jonathan hadden een klacht tegen haar ingediend omdat ze geknoeid zou hebben met een proces-verbaal. Uit het onderzoek kwamen echter geen strafbare elementen naar voren en de klacht werd geseponeerd.

Omdat er in de pers een zweem van partijdigheid werd gesuggereerd, droeg de toenmalige minister van Justitie de HRJ op om een onderzoek te voeren naar de gevoerde procedures tegen de substitute. De HRJ heeft dat onderzoek afgerond en maakte vrijdag zijn bevindingen bekend.

De HRJ meent dat het onderzoek naar de substitute correct verlopen is, maar vindt wel dat de huidige procedures daarvoor voorbijgestreefd zijn. Ze houden bovendien een risico op schijn van partijdigheid in en zouden daarom beter nauwer aansluiten bij de procedures die er voor de gewone burgers zijn.

Een tweede belangrijke vaststelling van de HRJ is dat het documentenbeheer bij gerechtelijke onderzoeken in de rechtbank van eerste aanleg en het parket van Antwerpen grote risico’s inhoudt. “Op elk moment kan een stuk worden toegevoegd, vervangen of verwijderd. Voor een goed functionerend rechtssysteem is het essentieel dat dit wordt aangepakt. Een digitalisering en modernisering van het dossierbeheer dringt zich dan ook op”, stelt de HRJ in zijn verslag.