Ik ben Everaert Albert, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Awbeir (Eeklo's voor Albert).
Ik ben een man en woon in Eeklo (België) en mijn beroep is ...bloggen.
Ik ben geboren op 11/02/1948 en ben nu dus 76 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: mijn blog, foto's, computer, fietsen...
Vervolg van het interview dat Marc Van Hulle afnam van George in 1994.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M. (Slot)
LIBERA ME
"Op de avond na de voorstelling van mijn eerste boek, startte ik de voorbereiding voor wat uiteindelijk "Libera Me" zou worden. Ik voelde dat ik met "Duel..." nog maar de helft had verteld, ik wilde ook berichten over de blijde gebeurtenis van de bevrijding. Kijk, ik loop nu al 45 jaar op het Canadees kerkhof in Adegem en telkens hoor ik er spreken over de dankbaarheid tegenover die 844 Canadese en 287 Gemenebest soldaten die er begraven liggen. Maar mij interesseerde wie onder die kruisjes lag, hoe zij aan hun einde waren gekomen. Van het merendeel van die 1.131 gesneuvelden heb ik dat kunnen achterhalen. Maar ik wilde ook schrijven over de Duitse verliezen in onze streek, omdat je enkel en alleen dan een juiste weergave van de strijd bekomt. Als men hoort dat er hier meer dan 800 Canadezen zijn gesneuveld, dan denkt men: "Jawadde !" maar men mag niet vergeten dat er aan de andere kant 2.400 Duitse soldaten hun leven lieten in deze korte maar heftige bevrijdingsstrijd." "Duitse soldatengraven hebben me altijd evenzeer gefascineerd. Ik herinner me dat ik in 1946 de kruisjes zag blinken op het Canadees kerkhof, maar toen ik met de fiets langs het Leopoldkanaal trok, zag ik er de kontrasterende erbarmelijke Duitse soldatengraven. Ik zeg dat het bij de tegenpartij niet allemaal beulen waren, maar kan men mij daarvoor Duitsgezind noemen ? Als een Duitse moeder mij om hulp vraagt om het lichaam van haar zoon op te sporen, moet ik dan weigeren ? Neen toch ? Het leed aan beide frontzijden is altijd even groot." In 1989 rolde "Libera Me" van de persen en het boek was van hetzelfde kaliber als Spittaels eerste. "Een geschreven stand-beeld voor dode soldaten", werd het genoemd. Bij het verschijnen kondigde de auteur ook aan dat hij nu een punt zou zetten achter zijn schrijversloopbaan. "Ik heb mijn leven willen vullen met drie goede zaken en die heb ik met mijn tentoonstelling en mijn twee boeken verwezenlijkt."
CANADAPLEIN 1994 is voor George E. Spittael een biezonder druk jaar. Niet alleen mocht hij in maart naar Canada afreizen om er zijn Meritorious Service Medal in ontvangst te gaan nemen, de vijftigste bevrijdingsverjaardag zorgt evenzeer voor een goedge-vulde agenda. Honderden Canadese oorlogsveteranen doen straks onze kontreien aan, en velen van hen hopen dat de kleine Eeklonaar, "le petit Belge", hen daarbij zal begeleiden. Enkele delegaties zullen ook een bezoek brengen aan het witmarmeren beeld "De soldaat en het meisje" op het Canadaplein (voorheen Prinsenhofpleintje). Dat monument wordt straks, op 8 september, overgedragen aan Canada en krijgt het statuut van officieel oorlogsmonument. Achter het beeld, dat sinds een paar jaar vanonder de drup van de bomen en uit de schaduw werd gehaald, komen op twee marmeren platen de dertig namen van de Canadese soldaten die in Eeklo tijdens de bevrijdingsgevechten hun leven lieten. "Die jongens gaan er niet door terugkeren en de namen zeggen misschien niet veel, maar wie er mijn boek op naleest, zal beseffen wat ze voor onze streek betekend hebben," zegt George. Bij mijn afscheid aan huize Spittael, na een gesprek van ruim vijf uur, vertelt George gauw nog het verhaal van de eigenhandig uitgevoerde ontgraving van een soldatenlichaam, ergens te velde in Moerkerke, tien jaar geleden. "Is het niet een beetje macaber om zoiets na veertig jaar nog te doen ?" vraag ik me luidop af. George E. Spittael, M.S.M. kijkt me ernstig aan en zegt dan ontwapenend: "Maar er zat toch een moeder op te wachten ?"
MARC VAN HULLE April 1994
Duits veldgraf in 1940 langs Wambuis - Raverschootstraat.
Vervolg van het interview dat Marc Van Hulle afnam van George in 1994.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M. (deel 4)
TENTOONSTELLING Met grote gedrevenheid en werkkracht verzamelde George E. Spittael zo'n zevenduizend foto's van soldatengraven over de ganse wereld.
Hij kon in 1958 overhaald worden om met een selektie daaruit een tentoonstelling te houden in de aula van de Gentse universiteit in de Voldersstraat. Die debuutexpositie was de eerste op een indrukwekkend lijstje, dat achttien jaar later in het Eeklose Provinciaal Technisch Instituut zou worden afgerond. Ondertussen was de tentoonstelling en de diamontage "Soldatengraven over de hele wereld, 1939-1945" te gast geweest in de Kongresshalle in Berlijn (waar Willy Brandt de tento opende), in Wenen, Linz, Arnhem, Tel Aviv, Londen en (niet integraal) in diverse Canadese steden. De tentoonstelling trok overal honderden bezoekers en leverde de Eeklonaar in al deze landen nationale persinteresse op. Het gevolg was dat George E. Spittael een wereldwijde en terechte reputatie als oorlogsgravenspecialist meekreeg. En het gevolg dààrvan was dat hij in toenemende mate om hulp bij de speurtocht naar verloren gewaande stoffelijke overschotten werd gevraagd. "Wie zijn die soldaten die destijds sneuvelden en wiens familie in onwetendheid werd gelaten over de plaats waar ze liggen begraven ? Het zijn meestal jongens uit doodgewone gezinnen. Welnu, hun ouders of aanverwanten stappen niet naar ambassades om uitleg, die durven dat meestal niet. En de oorlogsgravenstichtingen zijn te weinig bemand. Maar als ze horen dat er een burger is die zich met deze problematiek bezighoudt en dat die burger toevallig in hun stad of land een tentoonstelling geeft, dan is de drempel véél kleiner. Ik ga er prat op dat ik sinds mijn eerste speurtocht in 1946 tot op heden nog nooit iemand heb moeten teleurstellen. Als de soldaat die ze zoeken onder zijn naam begraven ligt op één van de honderden oorlogskerkhoven, waar ook ter wereld, dan speur ik hem wel op. Zijn naam en eventueel de naam van zijn regiment volstaan al, mijn ervaring doet de rest."
DUEL AAN HET SCHIPDONKKANAAL
De pelgrimstocht van George E. Spittael langsheen de soldatengraven waar ook ter wereld, opende voor de Eeklonaar vele deuren die voor om het even wie anders angstvallig gesloten blijven. Op die relaties mag hij, nog altijd, een beroep doen om families van over de hele wereld uit de onwetendheid te helpen. George heeft nooit geld gevraagd om ergens met zijn tentoonstelling uit te pakken, hij heeft ook nooit geld gevraagd voor het opsporen van soldatengraven. Hij vraagt zelfs geen terugbetaling van de onvermijdelijke en soms hoog oplopende onkosten, want ook in huize Spittael valt tweemaandelijks een telefoonrekening in de brievenbus en de posterijen werken evenmin gratis voor de Eeklonaar. "Bij de dankbaarheid van een moeder wiens zoon ik heb teruggevonden, vervalt de kostprijs van een postzegel in het niet. Het feit dat ik steeds gratis heb gewerkt, is mijn sterkte geweest. Trouwens, ik wil geen geld verdienen op het graf van een soldaat," is George kordaat. In 1976 voegde hij terzake op nadrukkelijke wijze de daad bij het woord: de zowat 50.000 frank, gekoppeld aan de Visser Neerlandiaprijs, werd op een rekening gestort en het bedrag werd er pas in 1980 afgehaald om een deel van het beeld "De soldaat en het meisje" (zie kaderstuk) te bekostigen. De rest kwam van de opbrengst van zijn eerste boek "Duel aan het Schipdonkkanaal" (1978) en uit eigen zak. Het naslagwerk "Duel aan het Schipdonkkanaal" moet zowat één van de meest gegeerde boeken uit de streek zijn. Nog altijd, ruim 15 jaar na verschijning, duiken in kranten of weekbladen oproepen op waarin naar een exemplaar van Spittaels eersteling wordt gevraagd. Het boek beschrijft de gevechten langsheen het Schipdonkkanaal in de meidagen van 1940, een periode waarin in de driehoek Gent-Eeklo-Deinze 596 Belgische en 1.800 Duitse soldaten sneuvelden. "Die hoge tol bewijst dat onze artillerie wel degelijk de Duitse opmars heeft gestuit en dat er dus echt sprake was van een duel," verklaart George die, ondanks veelvuldig aandringen, nooit toegaf om van het uitverkochte werk een herdruk op de markt te brengen.
Vervolg van het interview dat Marc Van Hulle afnam van George in 1994.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M. (deel 3)
RODE KRUIS
Na enkele dagen kon het gezin Spittael naar Eeklo terugkeren en eind mei ging George, net als vele honderden streekgenoten, met zijn ouders naar het front aan het Schipdonkkanaal kijken. "We wandelden van Oostwinkelbrug tot aan Raverschootbrug langsheen de frontlijn," zegt George, "en ook daar zag ik ontelbare versgedolven soldatengraven. Men was zelfs nog bezig met het begraven van jongens wiens naam ik nadien kon achterhalen. Ik ben later talloze keren naar die veldgraven in de sturten teruggekeerd. " Waarschijnlijk is George E. Spittael toen ook gepasseerd voorbij de plaats waar Valeer Geirnaert (zie het kaderverhaal van de soldaat en het meisje) een paar dagen voordien zijn uiteindelijk fataal geworden verwondingen had opgelopen. George E. Spittael liet zich tijdens de Tweede Wereldoorlog niet onbetuigd, eerst als lid van de weerstandsgroepering Belgisch Legioen die haar thuishaven in het Stekkebosken (nu Sint-Jans¬dreef) had, later als Rode Kruis-verpleger, een andere verdienstelijke manier om het vaderland te dienen. "In 1944 heb ik een zeer zware dienst in het Heilig Harthospitaal gehad," herinnert hij zich nog. "Daar heb ik miserie genoeg gezien voor de rest van mijn leven. Maar weet je wat één van mijn eerste taken was ? Om kamers vrij te maken voor slachtoffers van de bevrijdingsgevechten, moest ik pasbevallen moeders met hun baby's naar huis brengen. Die piepkleine Eeklonaartjes hebben onlangs samen hun vijftigste verjaardag gevierd en ze noemden zich daarbij de "bevrijdingskinderen" van Eeklo. " Eind '44 trok George als oorlogsvrijwilliger naar Duitsland. "Niet als legioensoldaat met geweld als hoogste goed, maar wel als idealist om mijn steentje bij te dragen om de Duitsers zo vlug mogelijk in het zand te laten bijten..." KNOWN UNTO GOD
"Bij mijn terugkeer als oorlogsvrijwilliger belandde ik in oktober 1945 in Henrichapelle, waar men net was gestart met de aanleg van een kerkhof voor de duizenden Amerikaanse soldaten die het leven hadden gelaten in de Slag van de Ardennen. En terwijl mijn vrienden frieten gingen kopen, of naar danszalen trokken, reed ik naar het kerkhof," vertelt George, die daar voor het eerst met een merkwaardige uitdrukking kennismaakte. "Daar zag ik op een graf van een nietgedentificeerde soldaat het zinnetje "Known unto God" staan. En dat vond ik zo treffend geformuleerd: vooraleer ze een soldaat als "onbekend" klasseren, hebben ze hem wel duizend keer omgedraaid. Als ze dan nog geen spoortje gevonden hebben dat tot identificatie kan leiden, wordt het lichaam als dat van een onbekende soldaat gekatalogeerd. Met "Known unto God" geven we toe dat de begraven persoon voor ons, stervelingen, een onbekende is, maar dat ze hem hierboven wél kennen. "Known unto God", het greep me aan, en het motiveerde mij om werk te maken van alles wat met soldatengraven te zien had."
Na de oorlog kwam George bij zijn vader in de stoffenhandel, maar in zijn vrije tijd zat hij op zijn zolderkamertje. "Ik schreef er vele tientallen brieven, waarin ik foto's opvroeg van soldatengraven. De eerste personen die ik aanschreef waren de pastoors van de steden of dorpen waar ik graven vermoedde. Uiteraard schreef ik ook naar El Alamein en naar Bastogne en het was de pastoor van Bastogne die me op de goede weg zette. Neen, ik liep met die aktiviteiten toen helemaal niet te koop, want ik kon in mijn onmiddellijke omgeving op weinig steun rekenen. Niemand gaf me gelijk: "Waar houdt gij u in hemelsnaam mee bezig ?" vroeg men een tikje meewarig en op die momenten moest ik echt doorbijten. Tot ik op zeker ogenblik mijn stoute schoenen aantrok en besloot om mijn aktiviteit en mijn plannen bekend te maken aan mensen naar wie ik opkeek. Ik schreef brieven naar George Marshall, naar Dwight Eisenhower, naar de weduwe van generaal Patton,... En, ze schreven me allemaal terug ! In hun brieven moedigden ze mijn werk aan en het feit dat de groten der aarde mijn voornemens steunden, maakte me duizend man sterk. "Laat mijn gebuur maar lachen," dacht ik bij mezelf, "er zijn anderen die me wél steunen !" Rond die periode, in 1952, leerde ik mijn latere echtgenote Ria kennen en ook die heeft me aangemoedigd en daadwerkelijk geholpen. De jaren tussen 1952 en 1960 zijn wellicht mijn meest vruchtbare geweest."
Vervolg van het interview dat Marc Van Hulle afnam van George in 1994.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M. (deel 2)
WAARHEEN ?
George(s) E(dmond) Spittael zag op 13 augustus 1924 het levenslicht als tweede kind in het gezin van Alfred Spittael en Elvira Colpaert. Zijn zin voor orde en stiptheid kreeg George ongetwijfeld van thuis mee, want zijn zus Anaïs werd drie jaar vroeger op dezelfde dag (13/8/1921) geboren... Alfred Spittael woonde met zijn gezinnetje in één van de arbeidershuisjes rechts op het Gebroeders Van De Woestijnepleintje. Hij werkte aanvankelijk als meestergast bij Van Dammes, maar startte al gauw een eigen stoffenhandel in een rechtoverliggend magazijn. Ook voor de familie Spittael kwam de tweede wereldbrand zeer ongelegen, maar George, de jongste telg van het gezin, was tuk op soldaten en militaire aktiviteiten. Bij de mobilisatie in 1939 en de Franse troepenbewegingen in 1940 keek hij met ogen als schoteltjes naar al die strijdvaardige mannen in prachtige uniformen. Zijn eerste kentekens en knopen dateren trouwens uit die periode. Maar op 25 mei 1940 om 6 uur 's morgens, was het speelse al enkele dagen verdwenen, toen was het serieus: "Raus, Eeklo wird Frontstadt !" klonk het in de Zuidmoerstraat, waar meer dan achthonderd mensen samengevlucht zaten in Enkes vellenfabriek. Ook de familie Spittael was daarbij en toen het evacuatiebevel klonk, werden gauw nog wat bezittingen bijeen gescharreld in een hoofdpeluw en met een slagersfiets werd de uittocht ingezet. "Maar je moet je de situatie van toen eens voorstellen," pikt George in. "Je wordt bevolen om onmiddellijk je huis te verlaten en om elders onderdak te zoeken. Maar waar moet je in godsnaam naartoe ? Al de mensen bij wie je zou kunnen aankloppen, moeten eveneens hun huis verlaten. Op goed geluk trokken we dan maar richting Lembeke, waar we aan Aveschoot na een korte schermutseling, van de hoofdweg afraakten en een kerkwegel insloegen. En daar is alles begonnen voor mij..."
VELDGRAF
De Spittaels volgden de wegel tot aan de kerk, trokken dan de Gentstraat in en sloegen voorbij de huidige koekjesfabriek een nieuwe kerkwegel naar de Vroenhoek in. Een eindje verderop werden ze evenwel door een Duits soldaat tot staan gebracht. "Hij gaat ons doodschieten," had vader Spittael angstig gemompeld, maar hij had het verkeerd voor. Het viertal werd die vroege zaterdagmorgen 25 mei 1940 tegengehouden om een toch wel speciale reden: vlakbij was immers een Duits veldhospitaal en daar waren al enkele doden te betreuren. En die moesten begraven worden. "Plots hoorden we treurige marsmuziek, gespeeld door een muziekkapel," zegt George, die het melodietje nooit meer vergat: "Ich hatt'ein Kameraden, ein besseren findest du nicht". "Door het lover zagen we enkele brancardiers die een tiental lichamen naar een veldgraf droegen. Later is gebleken dat we getuige waren geweest van de begrafenis van zeven Duitse en vijf Belgische soldaten die, naar Duitse traditie, bij het ochtendgloren werden begraven. En dat moment, die gebeurtenis heeft mij, als zestienjarig jongetje, echt gepakt en betekende de start van mijn levenswerk. Vooral toen ik nadien vernam dat zowel de Duitse als de Belgische soldaten, die eerst mekaar naar het leven hadden gestaan, toch broederlijk naast mekaar werden begraven. Over de dood heen, bestaan er geen vijanden meer." George E. Spittael kwam nadien nog tientallen keren naar die ene plaats langsheen die Lembeekse kerkwegel terug. Hij nam er ook zijn eerste foto's van soldatengraven, foto's die hij angstvallig verborg in een boekje want dat geheim wilde hij toen nog met niemand delen.
Vandaag is dan George Spittael ten grave gedragen.
Hier volgt een interview dat Marc Van Hulle van hem afnam in 1994.
Dit is een lang stuk en ik zal het in delen brengen.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M.
"Hoe oud bent u nu ?" Mijn gesprekspartner, een bijna-zeventiger (13 augustus 1924), kijkt mij indringend aan en wacht geduldig op het antwoord. Ik ben verrast dat die vraag me plots wordt gesteld, en George E. Spittael - want dàt is de persoon aan de andere kant van de tafel - lijkt deugd te beleven aan mijn aarzeling. "Ik word er straks 32," zeg ik. George pikt onmiddellijk gevat in: "Welnu, als je eens kijkt naar de gemiddelde leeftijd van de soldaten die op het Canadees kerkhof in Adegem begraven liggen, dan zal je wel beseffen dat je al 12 jaar dood had kunnen zijn indien je in hun plaats was geweest. De meesten waren immers prille twintigers. Men zegt soms van mij dat ik een militarist ben, maar niets is minder waar. Wie met mij een wandeling op het soldatenkerkhof gemaakt heeft, zal niet naar de wapens willen grijpen. In mijn relaas weerklinkt vooral een roep om vrede." Aan de vooravond van de viering van de vijftigste bevrijdings-verjaardag vond ik het gepast om een interview te maken met een man die op vier juni 1976 in het Zeeuwsche stadje Veere de Visser Neerlandiaprijs ontving voor, en we citeren het diploma dat bij George E. Spittael centraal in de woonkamer hangt, "het bevorderen van de gedachte voor wereldvrede en verzoening". Maar een interview met de beroemdste burger van de Rabautstraat is niet zomaar een interview. Het eerste dat George aan de journalist met dienst vraagt, is: "Hoeveel tijd heb je ?" Wie slechts een korte wijle uitgetrokken heeft, komt van een kale reis terug. Maar ik ken George E. Spittael al van vroeger, van vorige interviews en gesprekken, en ik wist dat het een uitgebreide babbel zou worden. Maar dat stoorde me helemaal niet, want mijn gesprekspartner is een boeiend en gedreven verteller. George was bovendien goed op dreef, want hij was net terug van Canada waar hij, als eerste buitenlander, de zilveren "Meritorious Service Medal" kreeg opgespeld. Dit kleinood kreeg de Eeklonaar voor zijn bewezen diensten aan talloze Canadese families op hun speurtocht naar het lichaam van hun gesneuvelde zoon, vader of broer. Het levert hem in het land van de "Maple Leaf" bovendien levenslange waardering en achting op, voor zover dat nog niet het geval was. En aan zijn naam mag hij voortaan de initialen "M.S.M." toevoegen.
LEVENSWERK
Ik praat met George E. Spittael, M.S.M. in zijn welhaast tot museum verworden woonkamer. Een in polyester gegoten soldaten-helm-met-smurrie trekt onmiddellijk de aandacht, talrijke foto's en diploma's (hoofdzakelijk afkomstig uit Canada) wijzen erop dat hier een biezonder burger woont. De ingekaderde Visser Neerlandia-motivatie verklaart veel. Wie destijds kennis maakte met George's tentoonstelling "Soldatengraven over de hele wereld, 1939-1945" en met zijn naslagwerken "Duel aan het Schipdonkkanaal" en "Libera Me" weet dat hij over een onstuitbaar streven naar de perfektie beschikt. Diezelfde zin voor orde komt terug in zijn uitgebreide verzameling oorlogsmateriaal en soldatenkentekens, een kollektie die allicht zijn weerga niet kent en die netjes gerangschikt op fluwelen platen en in een welbepaalde volgorde zijn geklasseerd. Ter gelegenheid van zijn expositie en van zijn boeken zijn talrijke artikels en verslagen over George E. Spittael geschreven, maar ik wilde weten wàt precies de aanzet is geweest om vijftig jaar geleden, als twintig¬jarige knaap, plots interesse te tonen voor soldatengraven en die belangstelling te laten uitgroeien tot een levenswerk. Voor het antwoord op die vraag neemt hij me mee een halve eeuw terug in de tijd; een halve eeuw waarin hij honderden families van overal ter wereld, aan beide zijden van de frontlinie, uit de onzekerheid hielp; een halve eeuw waarin hij, naast twee boeken, ook ruim veertigduizend (40.000 !) brieven schreef; een halve eeuw waarin hij duizenden Canadese veteranen op hun terugkeer naar het strijdtoneel van weleer begeleidde; een halve eeuw, tenslotte, waarin hij en zijn echtgenote Ria het grootste deel van de tijd bezig waren met die ene vraag: "Wie ligt onder dat soldatenkruisje?