Ik ben Everaert Albert, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Awbeir (Eeklo's voor Albert).
Ik ben een man en woon in Eeklo (België) en mijn beroep is ...bloggen.
Ik ben geboren op 11/02/1948 en ben nu dus 76 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: mijn blog, foto's, computer, fietsen...
De genealogen die het stadium 'namen en data' voorbij zijn, willen graag meer details te weten komen over het dagelijks leven van hun voorouders. De eerste vraag die daar altijd bij opduikt is "Waar woonden zij precies?".
Eigenaardig genoeg is dit voor de periode vóór 1800 dikwijls eenvoudiger dan voor de laatste twee eeuwen. Eeklo telde toen maar een fractie van de twintigduizend inwoners van nu, en in de landboeken staat elk perceel grond vrij nauwkeurig omschreven, met in de marge telkens de achtereenvolgende bewoners of gebruikers. Na 1800 overschrijdt ons bevolkingscijfer al snel de vijfduizend, en ontbreekt een register met perceelkaarten.
In de negentiende maar zelfs in de twintigste eeuw bezorgen de adressen ons heel wat puzzelwerk. Het is in 2013 ons moeilijk voor te stellen, maar tot 1890 bestonden er in Eeklo geen huisnummers! Om het nog ingewikkelder te maken bestonden er wel registratienummers, die alleen in de stedelijke administratie werden gebruikt. Zij werden soms per straat gegeven, maar af en toe ook per wijk, zodat getallen boven de 400 geen uitzonderingen waren. Maar omdat in de 19de eeuw het aantal Eeklonaars sterk aangroeide en er voortdurend huizen werden bijgebouwd, schoven die nummers bij elke volkstelling weer op.
In 1890 gaf het stadsbestuur aan twee huisschilders de opdracht op elk huis per straat een volgnummer aan te brengen, volgens het systeem dat we nu kennen. Einde problemen? Allerminst. Tot 1930 bleef men bij elke tienjaarlijkse telling aanpassingen uitvoeren: nieuwbouw werd meegerekend, inrijpoorten kregen nu eens een eigen nummer en dan weer niet, twee of drie huisjes maakten plaats voor één groot gebouw met één nummer … Om maar een idee te geven van de chaos: op het laatste huis aan de noordzijde van de Stationsstraat varieerden de aanduidingen de laatste 125 jaar tussen nr. 95 en nr. 125 !
Vooral op de Markt zijn de complicaties enorm. Bijkomend probleem is hier dat delen ervan soms een eigen naam kregen. Zo heette de oostzijde decennialang de Verckensmarkt en kregen de huizen vanaf de hoek van de Stationsstraat de nummers 1, 2 … tot 13. Het adres 'Markt 2' verhuisde dan van die hoek naar het oostelijke hoekhuis van het Rootjen.
Gelukkig heeft het stadsbestuur in 1930 het belang van stabiele huisnummers ingezien. Bij de sloop van de Krugerfabriek bijvoorbeeld verdween het nummer 80 (ingang van de fabriek), maar behielden de verderop staande huizen hun oude adres. Problemen geeft dat niet: waarschijnlijk heeft in al die jaren slechts een enkeling dat gemerkt …
Voor wie het indrukwekkende stichtingsjaar 1240 van onze stad in het achterhoofd heeft, is het meestal een teleurstelling te vernemen dat de daaropvolgende 160 jaar in een volslagen duisternis zweven. Eigenlijk duurt het zelfs tot kort na 1609 eer wij een gedetailleerde info bijeen kunnen harken.
In die tussenperiode, grosso modo 1400-1600, is het behelpen. De enige vaste steun voor deze twee eeuwen zijn de stadsrekeningen, die voor 85 procent van de kalenderjaren bewaard zijn, telkens 30 à 80 pagina’s groot. Een luxe, lijkt het, maar helaas beslaan de routineposten doorgaans zo’n tachtig procent, zodat de oogst meestal beperkt blijft tot een rijtje onsamenhangende details.
Zijn er dan geen andere bronnen? Jawel, maar dikwijls eenmalig en in reeksverband beperkt tot een korte periode.
1. Staten van goed (inboedelbeschrijvingen) zijn er vanaf 1527. Dat lijkt veelbelovend, maar slechts een fractie van het oorspronkelijke aantal is bewaard gebleven, en jammer genoeg beperken ze zich de eerste decennia tot een beknopte opsomming van de onroerende eigendommen.
2 . In de jaren 1499 en 1517 krijgen we uitgebreide belastinglijsten. Interessant voor een raming van het bevolkingscijfer, maar daarmee houdt het ook op: vele namen zijn verder onbekend en we weten niets over hun gezin en hun adres.
3. Eveneens eenmalig is het beruchte vijfdepenningkohier van Alva, dat voor Eeklo in 1580 werd opgesteld. Ditmaal wel veel bekende namen, hun grondbezit en min of meer hun woonplaats. Maar wijlen Erik De Smet merkte in zijn tekstuitgave (Appeltjes van het Meetjesland 2000) op dat een flink stuk in het noordwesten van Eeklo verloren is gegaan. Verder zijn de plaats- en oppervlakteaanduidingen dikwijls irritant vaag. Begrijpelijk, want Eeklo had nog geen landboek met de exacte groottes, maar op die manier is het traceren van percelen in een kadaster van 58 jaar later een hachelijke onderneming.
4. Sprekende details zijn voorhanden in een minder sympathieke bron: de processtukken van Alva’s bloedraad. Achiel de Vos maakte er een breed geschilderd overzicht van (Appeltjes 1961). Nadeel is hier dan weer de erg korte behandelde periode.
5 . Onontgonnen zijn nog de talloze processtukken van de Raad van Vlaanderen en de honderden gelegenheidsvermeldingen in documenten van andere steden en dorpen, kloosters en hospitalen. Dat lijkt een onuitputtelijke informatiebron, maar zonder veel kans op vergissingen mogen we stellen dat de 15de-16de eeuw voor altijd meer vraagtekens zullen opleveren dan antwoorden.
Een paar weken geleden plaatste ik hier een foto van de schapen
die in de stad Gent lopen en met de vraag als er in Eeklo geen stadsherder zou kunnen zijn. Wel, er zijn er twee in volle opleiding die op de Huysmanhoeve
regelmatig met hun schapen en honden aan het werk zijn.
Het zijn Peter De Rycke (boven) en Patrick Standaert (onder)
die van schaapsherder hun hobby hebben gemaakt.
In het centrum van Eeklo moet men ze (nog) niet verwachten
want ze moeten nog veel leren en het zijn jonge honden.
Maar hun ambitie is toch van in de buurt van de Huysmanhoeve
Bijna een jaar geleden blikten we in deze rubriek vooruit op het Vlaamse digitaliseringsproject voor de affiches uit Wereldoorlog I. Dat leek veelbelovend, maar in de zéér kleine lettertjes bleek een instaprecht van vijfduizend euro te staan, waarop het archiefteam besliste het inscannen zelf aan te pakken.
Toen de affichedozen in april te voorschijn werden gehaald, wachtte de teamleden een aangename maar intrigerende verrassing. Tijdens de inventarisering eind 2012 was vastgesteld dat in de VVV-collectie 170 van de 851 genummerde exemplaren ontbraken, gespreid over de vijf oorlogsjaren. Liefst 139 daarvan bleken in de tussentijd te zijn teruggekeerd, enkele zelfs in twee exemplaren, en ze zaten bovendien stuk voor stuk keurig op hun plaats gerangschikt.
Navraag leverde bij het VVV-bestuur alleen verbaasde gezichten op. Nee, de affiches waren niet opgedoken bij het leegmaken van de lokalen in het Leen, en geen enkel lid was ze sinds de overmaking aan het Stadsarchief komen inkijken.
Mysterie. Het bureau Hamerlynck, waarin de affiches bewaard worden, is alleen tijdens de archiefnamiddagen geopend, en alleen de stadsarchivaris en de poetsvrouw hebben de sleutel. Bovendien staan de omvangrijke en zware dozen ruim twee meter boven de grond op een kast, je kan ze eigenlijk alleen met twee personen risicoloos naar beneden halen. En ten slotte: zo'n stapel van 150 stuks is een gigantisch pak, door één persoon moeilijk te dragen. Het is dus onvoor-stelbaar dat iemand ongezien en ongeweten voor kabouter heeft gespeeld …
De aangename kant van de zaak is, dat de collectie nu geen kleine duizend stuks telt, maar 1085, en daarmee tot de grootste in Vlaanderen behoort. Met behulp van de oude VVV-index kon vastgesteld worden dat zeventien van de nog ontbrekende affiches in de verzameling van de stad zitten, zodat het hiaat beperkt blijft tot veertien. Het volledigheidspercentage moet dus ver in de negentig procent liggen, ook al geen alledaags gegeven. Alleen voor 1914 moet heel wat niet bijgehouden zijn: het lage cijfer, dertig, steekt schril af tegen de overige oorlogsjaren, waarvoor er telkens ten minste 250 bekend zijn.
Ook archieven die minder documenten bevatten dan de 1,3 km van ons Stadsarchief staan of vallen met inventarissen. Zij vertellen ons niet alleen wat over een bepaald onderwerp beschikbaar is, maar kunnen ook verbanden aan het licht brengen waar we in eerste instantie zelfs niet aan denken.
Ons Stadsarchief slaat in dit opzicht geen slecht figuur. De eerste archivaris, Achiel De Vos, besteedde een paar jaar aan het klasseren van de ca. 125 m documenten uit het Ancien Regime. Een inventaris van 128 pagina's was daar in 1963 het logische verlengstuk van.
Het moderne archief was een heel ander hoofdstuk. Niet alleen was het vijfmaal omvangrijker, maar bovendien zat het op het stadhuis opgestapeld in zolderrekken, kasten en zelfs kruipruimtes en gebinten. Tweede archivaris Erik De Smet kon ongeveer de helft ervan sorteren en maakte daar een voorlopige inventaris van. Het ordenende werk werd tussen 2001 en 2005 afgemaakt door huidig archivaris Freddy Pille en wijlen Julien Joos. Doordat de stadsdiensten na de verhuizing naar de Industrielaan weer op grote schaal stukken konden overmaken, duurde het tot 2010 eer burgemeester Koen Loete het tweede deel van de inventaris in ontvangst mocht nemen.
Al kort voor de verhuizing (2006) was archivaris Erik De Smet beginnen werken aan de uitbouw van het Stadsarchief tot een documentatiecentrum voor de hele streek. Bijna vijf jaar geleden maakte een van de eerste archiefhoekjes melding van acht schenkingen, die in de vorm van fondsen een aparte plaats hadden gekregen in de rekken. Het initiatief werd zonder meer een succes: momenteel hebben reeds 21 verenigingen en privépersonen een eigen fonds in ons archief.
Dit zeer heterogene derde deel van onze collecties beslaat al zo'n 175 meter planken. Een derde inventaris is dus behoorlijk dringend geworden. Hij zal niet alleen alle 21 fondsen omvatten, maar ook de historische bibliotheek, de bibliotheek van Meetjeslandse auteurs, de heemkundige en historische tijdschriften en de verzameling lokale weekbladen. Na een jaar voorbereidend werk is de eindmeet in zicht. Zonder onverwachte grootschalige schenkingen mag de publicatie tegen het voorjaar 2013 tegemoet worden gezien.
Voor het eerst in zijn moderne geschiedenis is ons Stadsarchief dan volledig geïnventariseerd. Een mijlpaal, maar geen eindpunt: na drie jaar is de 'Inventaris deel 2' eigenlijk al aan een bijgewerkte versie toe …
Op een woensdagnamiddag eind februari kreeg het archief een merkwaardig telefoontje. Een vriendelijke meneer uit Marke (bij Kortrijk) meldde dat hij bij het leegmaken van een huis een ongewoon groot vel papier had aangetroffen, waarop een stempel van het Stadsarchief Eeklo stond. De tekst was in een onleesbaar oud schrift, maar op de achterzijde had iemand genoteerd dat het om een kopie van de bevestiging van de keure ging. Omdat het stuk duidelijk eigendom van de stad was (geweest), vond de vinder dat het naar zijn eigenaar moest terugkeren.
Het "papier" bleek een groot vierkant vel perkament te zijn, van zowat 70 centimeter zijde. Oorspronkelijk was het wellicht opgerold, maar in de loop van de eeuwen heeft iemand het nogal onhandig gevouwen, met natuurlijk schade in de vouwen als gevolg. Een onherstelbaar verlies is dit gelukkig niet, want de tekst is bekend: Eduard Neelemans publiceerde hem als bewijsstuk nr. 5 in zijn 'Geschiedenis der stad Eecloo' onder de titel "Philips de Schoone bevestigt de voormelde Keure in 1240 aan Eecloo vergund door Thomas van Savoyen en Joanna van Constantinopelen. April 1498." Als vindplaats gaf Neelemans inderdaad het Eeklose Stadsarchief op.
Een kopie bevat gewwoonlijk een verklaring van de kopiist dat zijn exemplaar en het origineel volledig eensluidend zijn. En hier wordt onze aanwinst interessant: het is niet het stuk dat Neelemans in 1859 overschreef … Neelemans haalde de tekst uit een kopie gemaakt door een zekere L. Doedens voor de Gentse schepenbank, en eensluidend verklaard door een zekere Van Huele. Een datum staat helaas niet vermeld. Het teruggekeerde exemplaar is gewettigd door Henry Stalins, griffier bij de Raad van Vlaanderen, op 23 april 1577. De conclusie is even duidelijk als vaststaand: ons Stadsarchief heeft ooit twee copieën bezeten. Of dat tegelijkertijd was moet nog uitgemaakt worden ….
De griffiers van toen hebben gelukkig al heel vroeg geprobeerd de stedelijke documenten te inventariseren. In een fragmentarisch bewaarde inventaris uit 1615 staan effectief twee kopieën vermeld, Uit de daaropvolgende honderdtachtig jaar zijn geen inventarissen bewaard gebleven, en die van de Franse bezetter bleven grotendeels beperkt tot hun eigen schrijfsels. Pas in 1836 werd het oude archief weer op papier gezet. In dat jaar komt het exemplaar Doedens-Van Heule niet meer in de opsomming voor. Opmerkelijk, want Neelemans zou het drieëntwintig jaar later in het archief kopiëren … Onze Stalins was er echter nog wel, en wordt uitvoerig beschreven.
Een uitvoerige inventaris werd vervolgens opgesteld tijdens de grootscheepse herklassering van de archiefstukken in Gent (1914-1921). Grote ontnuchtering: van de rijke verzameling oude grafelijke stukken bleef toen zo goed als niets over, en ook van de Stalins-kopie was geen spoor meer. Het is aannemelijk dat in de negentiende eeuw, toen de belangstelling voor het verleden een eerste hoogtepunt bereikte, één of meer verzamelaars hun collectie op het stadhuis hebben "aangevuld".
Het is in dit opzicht jammer dat er geen lijsten zijn bewaard die de werkgroep Neelemans-Van Acker-Van Damme in de jaren 1860 ongetwijfeld heeft opgesteld. Op die manier komen we niet verder dan de conclusie dat het teruggekeerde charter tussen 1836 en 1914 uit het stadhuis moet zijn verdwenen.
In augustus 1914 vielen de Duitse troepen onverwacht België binnen. Over een kleine twee jaar wordt de honderdste verjaardag van dit feit grootschalig en uitgebreid onder de aandacht gebracht.
Eén van de vele aspecten waarop de onderzoekers hun oog hebben laten vallen zijn de affiches waarmee de bezetter zijn Verordnungen (bevelen) bekend maakte. Een wat primitieve methode, maar onvermijdelijk omdat alle lokale bladen niet meer konden of mochten verschijnen. Inmiddels werd een Vlaamse werkgroep opgericht, die zich tot doel stelt alle nog bestaande affiches te inventariseren en te digitaliseren. Er wordt rekening gehouden met een totaal dat boven de vijfduizend uit zal stijgen. Het cijfer steunt op peilingen in enkele middelgrote steden – zo werden voor Aalst vijfhonderd stuks gesignaleerd.
In ons Stadsarchief werden deze aantallen met een mengsel van verwondering en trots bekeken. Het geval wil dat het veel kleinere Eeklo uit die Eerste Wereldoorlog twee grote collecties bezit met in totaal bijna duizend verschillende. De eerste verzameling zit al sinds die oorlogsjaren in het Stadsarchief, en is wellicht afkomstig uit de stadsdiensten zelf. De tweede maakt deel uit van het uitgebreide VVV-archief, dat een vijftal jaren geleden bij de stad werd ondergebracht. Ze tellen allebei zo'n 675 stuks, overlappen elkaar natuurlijk gedeeltelijk, maar halen samen die genoemde duizend net niet.
Het hadden er zelfs nog iets meer kunnen zijn. Zowel op de stadhuiszolder als in het VVV-museum in het Leen lagen deze documenten jarenlang binnen het bereik van belangstellenden met minder fraaie bedoelingen. Omdat van de VVV-collectie al in de jaren zestig een volledige lijst werd opgemaakt, valt eenvoudig te berekenen dat de Duitsers in die vijftig bezettingsmaanden ruim elfhonderd bevelen en verboden lieten uithangen – bijna elke dag één … In feite waren het er zelfs nog meer, want door de papierschaarse werden al snel twee of drie maatregelen op één vel afgedrukt.
Alweer een pluspunt voor ons Stadsarchief, maar tegelijk ook een bron van grote zorg. De al genoemde schaarste leidde tot het gebruik van minderwaardig papier, dat bovendien zwaar zuurhoudend is. Dit betekent dat de bladen na bijna een eeuw alarmerend beginnen te verbrokkelen of te slijten aan de randen. Het digitaliseren komt dus niets te vroeg. Tenminste, als de in het vooruitzicht gestelde Vlaamse kredieten ook effectief op tafel komen …
De eerste klappers van in- en uittredingen verschenen al in 1996-97, nog tijdens het werk aan die van de burgerlijke stand. Toenmalig archivaris Erik De Smet had dus toen al gezien dat deze lijsten van fundamenteel belang zijn om de levensloop van een groot aantal mensen te kunnen reconstrueren.
Tot 1846 werden de nieuwe en de vertrekkende Eeklonaars tweemaal geregisteerd: een eerste maal uitgebreid in een officieel aktenboek, en nadien op telkens één regeltje in een register, dat vooral diende om de maandelijkse statistieken op te stellen. Het spreekt vanzelf dat de akten heel wat meer informatie bevatten, maar jammer genoeg beperkten de eerste uitgaven zich tot de registers.
In de genoemde jaren verschenen drie deeltjes in de Eeklose Bibliotheek: Intredingen 1826-1849, Uittredingen 1826-1849 en Intredingen 1850-1860, telkens voorzien van inleiding en statistisch overzicht. Nadien raakte de onderneming op de achtergrond door de grootscheepse uitgave van de burgerlijke stand. John Meirezonne tikte weliswaar nog vijf deeltjes bij elkaar (1860-1901), maar die kwamen niet verder dan één ingeniet exemplaar voor de leeszaal.
Ondanks de dikwijls erg beknopte aantekeningen in de tellingen zijn de in- en uittredingen nochtans van vitaal belang voor genealogen, o.a. om te weten te komen waar een voorouder vandaan kwam. Toen de dienst Burgerzaken eind 2011 de vervolgdelen 1901-1940 aan het archief overmaakte, was de beslissing voor een vernieuwde uitgave dan ook snel genomen.
De uitgave 1818-1940 (want het eerste aktenboek begint acht jaar eerder dan de registers) werd gepland in acht delen, met telkens twee delen voor 1818-1860, 1861-1900, 1901-1920 en 1921-1940. Geschatte totale omvang: zowat 1700 pagina's.
De herwerking/aanvulling van de 19de-eeuwse delen kon relatief snel gebeuren: eind maart 2012 stonden de vier forse banden al ter beschikking in de leeszaal. De vier resterende banden kostten John Meirezonne en archivaris Freddy Pille heel wat uren, maar stonden in juli 2012 al in de leeszaal.
Deze uitgave komt niets te vroeg, want vooral de 19de-eeuwse registertjes verkeren in een lamentabele staat, door het gebruik van sterk verzuurd papier. Over enkele decennia zijn die wel al volledig verhakkeld. Eigenlijk zouden die dringend ingescand moeten worden, maar zo zitten er in het archief heel veel documenten …