Vervolg van het interview dat Marc Van Hulle afnam van George in 1994.
MARC-ANTE ONTMOETINGEN
George E. Spittael, M.S.M. (deel 3)
RODE KRUIS
Na enkele dagen kon het gezin Spittael naar Eeklo terugkeren en eind mei ging George, net als vele honderden streekgenoten, met zijn ouders naar het front aan het Schipdonkkanaal kijken. "We wandelden van Oostwinkelbrug tot aan Raverschootbrug langsheen de frontlijn," zegt George, "en ook daar zag ik ontelbare versgedolven soldatengraven. Men was zelfs nog bezig met het begraven van jongens wiens naam ik nadien kon achterhalen. Ik ben later talloze keren naar die veldgraven in de sturten teruggekeerd. " Waarschijnlijk is George E. Spittael toen ook gepasseerd voorbij de plaats waar Valeer Geirnaert (zie het kaderverhaal van de soldaat en het meisje) een paar dagen voordien zijn uiteindelijk fataal geworden verwondingen had opgelopen. George E. Spittael liet zich tijdens de Tweede Wereldoorlog niet onbetuigd, eerst als lid van de weerstandsgroepering Belgisch Legioen die haar thuishaven in het Stekkebosken (nu Sint-Jans¬dreef) had, later als Rode Kruis-verpleger, een andere verdienstelijke manier om het vaderland te dienen. "In 1944 heb ik een zeer zware dienst in het Heilig Harthospitaal gehad," herinnert hij zich nog. "Daar heb ik miserie genoeg gezien voor de rest van mijn leven. Maar weet je wat één van mijn eerste taken was ? Om kamers vrij te maken voor slachtoffers van de bevrijdingsgevechten, moest ik pasbevallen moeders met hun baby's naar huis brengen. Die piepkleine Eeklonaartjes hebben onlangs samen hun vijftigste verjaardag gevierd en ze noemden zich daarbij de "bevrijdingskinderen" van Eeklo. " Eind '44 trok George als oorlogsvrijwilliger naar Duitsland. "Niet als legioensoldaat met geweld als hoogste goed, maar wel als idealist om mijn steentje bij te dragen om de Duitsers zo vlug mogelijk in het zand te laten bijten..."
KNOWN UNTO GOD
"Bij mijn terugkeer als oorlogsvrijwilliger belandde ik in oktober 1945 in Henrichapelle, waar men net was gestart met de aanleg van een kerkhof voor de duizenden Amerikaanse soldaten die het leven hadden gelaten in de Slag van de Ardennen. En terwijl mijn vrienden frieten gingen kopen, of naar danszalen trokken, reed ik naar het kerkhof," vertelt George, die daar voor het eerst met een merkwaardige uitdrukking kennismaakte. "Daar zag ik op een graf van een nietgedentificeerde soldaat het zinnetje "Known unto God" staan. En dat vond ik zo treffend geformuleerd: vooraleer ze een soldaat als "onbekend" klasseren, hebben ze hem wel duizend keer omgedraaid. Als ze dan nog geen spoortje gevonden hebben dat tot identificatie kan leiden, wordt het lichaam als dat van een onbekende soldaat gekatalogeerd. Met "Known unto God" geven we toe dat de begraven persoon voor ons, stervelingen, een onbekende is, maar dat ze hem hierboven wél kennen. "Known unto God", het greep me aan, en het motiveerde mij om werk te maken van alles wat met soldatengraven te zien had."
Na de oorlog kwam George bij zijn vader in de stoffenhandel, maar in zijn vrije tijd zat hij op zijn zolderkamertje. "Ik schreef er vele tientallen brieven, waarin ik foto's opvroeg van soldatengraven. De eerste personen die ik aanschreef waren de pastoors van de steden of dorpen waar ik graven vermoedde. Uiteraard schreef ik ook naar El Alamein en naar Bastogne en het was de pastoor van Bastogne die me op de goede weg zette. Neen, ik liep met die aktiviteiten toen helemaal niet te koop, want ik kon in mijn onmiddellijke omgeving op weinig steun rekenen. Niemand gaf me gelijk: "Waar houdt gij u in hemelsnaam mee bezig ?" vroeg men een tikje meewarig en op die momenten moest ik echt doorbijten. Tot ik op zeker ogenblik mijn stoute schoenen aantrok en besloot om mijn aktiviteit en mijn plannen bekend te maken aan mensen naar wie ik opkeek. Ik schreef brieven naar George Marshall, naar Dwight Eisenhower, naar de weduwe van generaal Patton,... En, ze schreven me allemaal terug ! In hun brieven moedigden ze mijn werk aan en het feit dat de groten der aarde mijn voornemens steunden, maakte me duizend man sterk. "Laat mijn gebuur maar lachen," dacht ik bij mezelf, "er zijn anderen die me wél steunen !" Rond die periode, in 1952, leerde ik mijn latere echtgenote Ria kennen en ook die heeft me aangemoedigd en daadwerkelijk geholpen. De jaren tussen 1952 en 1960 zijn wellicht mijn meest vruchtbare geweest."
|