Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
een moeder op een witte stoel de handen knokend in elkaar lijkbleek kijkt ze naar omhoog ziet witte jas zo machtig groot ze verwacht geen wijze woorden geen tranen die vol medelijden samen met haar het verdriet in plassen schreien
een witte jas zoekt naar de juiste akkoorden wil de moeder niet overdonderen ze wikt en weegt en twijfelt even welke tonen passen in de weegschaal hoe ze de balans ook keert of draait het evenwicht is in duisternis gehuld de zorg rimpels rond haar ogen en de trekjes om haar mond verraden hoe moeilijk dit is
ze wist nog hoe de gisteren gesponnen woorden vrolijk huppelden naar het weefgetouw met een gouden draad van de belofte werden vervelende vlechten geweven tot garens niet te breken haar oren maakten vreugdesprongen zo gelukkig met de klanken die ze hoorden
's ochtends stond ze voor het keukenraam te dromen de bloesems breiden alvast een perfecte dag vlug scheidde ze de laatste kammen de spinsels vielen eindelijk op de grond nu zat ze geduldig in haar stoel te wachten nog even dan verliet ze het koude huis om haar lichaam te verwennen met de stralen van de middagzon
's avonds keek ze hoe de lucht verkleurde van blauw rood naar donker zwart haar hart was uit haar binnenste gekropen ingedoken in een hoekje verbeet ze haar verdriet de belofte zo naar uitgekeken lag met gebroken scherven voor zich uit te staren
liefde neemt haar bij de arm samen sterk bezorgd knijpt hij in haar hand kan ze dit wel aan
voor de allerlaatste keer staat de kist van rust haar op te wachten met gebogen hoofd ontmoet ze de massa een zee van mensen gaat aan haar voorbij stille woorden zinken langzaam in het niets nu haar verdriet afscheid neemt van wat zo dierbaar is
het wordt de laatste reis zijn levensweg is nu volbracht
tot ooit nog eens aan de overkant komt zo pijnlijk dicht bij haar
moet hij zich jarig voelen nu vandaag als een mes van pijn de brokstukken van die ene dag weer uit de mesthoop kruipen
hij had ze nochtans met het afval als restletsels op de compost gegooid hopend dat ze bij het verteren als gescheiden korrels verder gingen zonder de pijnscheuten van het verdriet
nu staat hij hier bij het niet verwerken de maden kijken hem glimlachend aan zingen speciaal voor hem het lied van lang zal hij leven in zijn tweede leven
hij klopt het jarig zijn van zich af graaft ijlings tussen de verrotte bladeren en stampt het in een diepe kuil
haar gebogen hoofd trilt van emotie voorzichtig neemt ze het in haar handen met een kwart draai naar links mag het rusten op de stapel van de zwarte rouw
de uitgestrekte hand heeft ze gegrepen maar het afscheid speelt de verkeerde rol nu wil hij berouwvol vluchten doch haar verdriet grijpt hem bij de kraag dit is niet wat ik van je verwachtte snikt ze met bevende stem
het verstand heeft hem reeds verlaten verwrongen ligt het lichaam op de koude vloer ijskoud gevoel kruipt vanuit de voegen zo indrukwekkend vlug naar het hoofd woorden blijven halverwege steken nu de lippen krampachtig niet verroeren de ogen staren wezenloos in het niets het lichaam mag nog even leven maar afscheid nemen kan ze niet
bang verdringt ze haar gedachten het onvermijdelijke probeert ze weg te duwen haar hart kan het ritme niet meer volgen nu de tonen angstig vertienvoudigen
dan komt ze bij het huis de loodjes liggen in de vroege duisternis geduldig op de laatste stap te wachten het voelt zo anders nu de dood voor de deur de boeken sluit
haast je weet hij haar te zeggen ik heb op jou gewacht de koude nevelslierten komen stilaan binnensluipen nog even en het is voorgoed gedaan
het afscheid neemt je bij de hand ik laat je nu met hem alleen weldra sluit ik zijn ogen voor de laatste keer dan ben ik weg en mag je tranen rouwen
op een dag staat de dood haar op te wachten ze begrijpt niet echt wat hij bedoelt loopt al pratend verder op haar weg tot hij plots op haar schouder tikt
schrik niet ik heb het niet op jou voorzien toevallig kom ik je hier tegen het grijpt me naar de keel hoe vrolijk nog naast je staat nu ik op weg ben naar je ouderhuis
samen zie je ze zitten netjes op een rij letters wachten op woorden er is de kriebel binnen in je verlangt naar een gedicht maar woorden zijn soms koppig laten je al eens in de steek
je gevoelens willen pronken zinnen lezen op papier gedachten staan te dringen vertellen wat hen stoort hoe moet je het verwoorden voor een keer schrijf je geen gedicht
chaos in mijn hoofd neemt me mee naar een doolhof van gevangen zijn de weg gaat steil omhoog tot niet meer kunnen dolend niet weten waar hijgend geen adem meer alleen een leeg gevoel ga ik verder met niet weten
tot ik voor een afgrond sta vertwijfeld vraag ik aan mezelf wat doe ik nu
ik kan je niet beloven om me in het stilzwijgen te begraven nadat jij en ik je weet wel wat met je vinger streelde je mijn zinnen bespeelde je mijn intens verlangen en liet je me smeken om veel meer mijn vuur wakkerde aan en hitsig als ik was brak de wellust in mij uit je sensuele prikkels maakten van mijn lichaam een speeltuig van genot in het bos wist je me te strikken en ik schreeuwde mijn explosie uit
zes het zegt je niets gewoon een zes rijmt zelfs op prinses en toch is zes zo heel bijzonder als je kunt voelen en weet wat ze bedoelen gaat een wereld open met een beetje geduld en wat goede wil vertellen die zes een heel verhaal
wat begreep ze van de prille lente de bloesems van het nieuw begin speciaal voor haar bijeen gezocht als voedsel voor haar ziel
wat anderen wist te bekoren bracht bij haar een wrang gevoel de herinnering stond met zijn hamer klaar klopte al het loslaten er weer in
het leek alsof het gisteren was die vreselijke dag begin april al de stuk gesprongen vaatjes als meststoffen voor haar verdriet
kon ze ooit ontsnappen uit de emoties van de pijn de krop bleef steken in de keel het slikken deed weer zeer
onder de boom van niet geweten stond ze met schuldgevoelens in haar hand je kon er niets aan doen - galmde het in haar oren - toch bleef de wroeging pijnlijk naast haar staan
je wist me te bekoren alleen al je naam bracht mijn fantasie op hol de verleiding was te groot ik kon niet anders dan hunkerend van verlangen de vruchten van je aanbod plukken
likkebaardend tongstrelend proefde ik van het genot watertandend vroeg ik om meer ik smolt voor je ijskoud gevoel
zo voldaan keek ik met een glimlach naar de bevrediging in de namiddagzon heb ik je tot ziens gezegd
het smachten blijft bestaan vol verlangen kijk ik uit naar de volgende keer
in het tuintje van de tederheid droomde ze vol verlangen van een leven met zijn twee fladderend had ze gevlogen als een vlinder in het rond nu eens werd ze bedrogen, soms liep de liefde van haar weg in haar nachten met de eenzaamheid hadden tranen soms vrij spel
tederheid zag haar huilen nam haar in zijn passie mee in zijn tuin liet hij haar dromen speelde liefdevol met haar een spel even zou ze gaan geloven in een leven niet meer alleen
voorzichtig liet hij haar ontwaken was er een gevoel van spijt ? keek heel even, ging dan verder wou niet weten wat er zou gebeuren als ze eenzaamheid weer in de ogen keek
angst kwam naast haar staan keek in de ogen van het ongerust gevoel zag hoe de bezorgdheid als een aureool boven haar hoofd hing met een zacht gebaar nam hij haar pols voelde hoe de slagen galoppeerden op het ritme van duizend bonkende hamers die als een wildeman in haar tekeer gingen zweetdruppels zochten een weg naar een bekken waar ze veranderden in zwarte parels die misnoegd gromden over de mismoed die dreigend boven haar hing ze liet zich meevoeren naar de rivier van de kennis waar een wijze vrouw aan de oever op haar wachtte op de tonen van een toverfluit brachten klanken als een melodie van hoop de overtuiging tot bij haar de streling bracht haar lichaam tot rust en de merel floot opnieuw een lied
ze zocht woorden voor een gedicht staarde in de leegte trok aan de bel van de verleden tijd hoopte op die ene zin van dansende letters en het gevoel dat van ontroering sprak in haar bed wachtte ze op een droom deed haar ogen dicht en zag alleen een zwarte schim ze ontwaakte en keek in de ogen van de toekomst een waas niet te ontwarren was alles wat ze zag
ze voelde zich ongelukkig proefde van de wrange smaak verslikte zich in haar onzekerheid en wist niet wat haar overkwam
ze vroeg om een gedicht maar de inspiratie liet zijn steken vallen
je zaaide twijfel in mijn tuin woorden nestelden zich angstig in de grond gevoelens werden weg gemaaid je blik stortte naar omlaag pijnlijk in de zwarte aarde plat gewalst door het niet weten
op het pad van het verlangen wist het onkruid uit te niets tussen de voegen te ontwaken voorzichtig trok je je terug nu netels je verwarring prikten ik zag het gras verdorren bloemen kraakten in het niet begrijpen ergens bij de buren hoorde ik een vogel fluiten alleen in mijn tuin bleef het akelig stil
toch was alles niet verloren aarzelend kwamen primula's de tuin verkennen
je loopt alleen in een regen van verdriet een jas ben je vergeten raar, maar je voelt het niet de regen is je maatje je vriendje voor een dag nu mag je even huilen niemand die het ziet
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren