de poëzie spreekt van een baaldag kijkt met lede ogen naar het gedicht wuift de woorden weg maakt plaats voor het pijnlijk voelen dat voor alle zekerheid met een zakdoek zwaait
hoe kan ik je zinnen geven als in mijn hoofd de klokken luiden en ik smekend om genade vraag de pijn hakt in mijn geheugen kan niets zinnigs verzinnen het verdriet staat voor het raam me aan te gapen nog even en de glasscherven snijden splinters in mijn ziel ik struikel over de onzekerheid raak verstrikt in de armen van de onmacht die me raken als nooit voorheen het dichten wrijft genoegzaam in de handen twijfelt niet en schrijft een gedicht
|