Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
samen zie je ze zitten netjes op een rij letters wachten op woorden er is de kriebel binnen in je verlangt naar een gedicht maar woorden zijn soms koppig laten je al eens in de steek
je gevoelens willen pronken zinnen lezen op papier gedachten staan te dringen vertellen wat hen stoort hoe moet je het verwoorden voor een keer schrijf je geen gedicht
chaos in mijn hoofd neemt me mee naar een doolhof van gevangen zijn de weg gaat steil omhoog tot niet meer kunnen dolend niet weten waar hijgend geen adem meer alleen een leeg gevoel ga ik verder met niet weten
tot ik voor een afgrond sta vertwijfeld vraag ik aan mezelf wat doe ik nu
ik kan je niet beloven om me in het stilzwijgen te begraven nadat jij en ik je weet wel wat met je vinger streelde je mijn zinnen bespeelde je mijn intens verlangen en liet je me smeken om veel meer mijn vuur wakkerde aan en hitsig als ik was brak de wellust in mij uit je sensuele prikkels maakten van mijn lichaam een speeltuig van genot in het bos wist je me te strikken en ik schreeuwde mijn explosie uit
zes het zegt je niets gewoon een zes rijmt zelfs op prinses en toch is zes zo heel bijzonder als je kunt voelen en weet wat ze bedoelen gaat een wereld open met een beetje geduld en wat goede wil vertellen die zes een heel verhaal
wat begreep ze van de prille lente de bloesems van het nieuw begin speciaal voor haar bijeen gezocht als voedsel voor haar ziel
wat anderen wist te bekoren bracht bij haar een wrang gevoel de herinnering stond met zijn hamer klaar klopte al het loslaten er weer in
het leek alsof het gisteren was die vreselijke dag begin april al de stuk gesprongen vaatjes als meststoffen voor haar verdriet
kon ze ooit ontsnappen uit de emoties van de pijn de krop bleef steken in de keel het slikken deed weer zeer
onder de boom van niet geweten stond ze met schuldgevoelens in haar hand je kon er niets aan doen - galmde het in haar oren - toch bleef de wroeging pijnlijk naast haar staan
je wist me te bekoren alleen al je naam bracht mijn fantasie op hol de verleiding was te groot ik kon niet anders dan hunkerend van verlangen de vruchten van je aanbod plukken
likkebaardend tongstrelend proefde ik van het genot watertandend vroeg ik om meer ik smolt voor je ijskoud gevoel
zo voldaan keek ik met een glimlach naar de bevrediging in de namiddagzon heb ik je tot ziens gezegd
het smachten blijft bestaan vol verlangen kijk ik uit naar de volgende keer
in het tuintje van de tederheid droomde ze vol verlangen van een leven met zijn twee fladderend had ze gevlogen als een vlinder in het rond nu eens werd ze bedrogen, soms liep de liefde van haar weg in haar nachten met de eenzaamheid hadden tranen soms vrij spel
tederheid zag haar huilen nam haar in zijn passie mee in zijn tuin liet hij haar dromen speelde liefdevol met haar een spel even zou ze gaan geloven in een leven niet meer alleen
voorzichtig liet hij haar ontwaken was er een gevoel van spijt ? keek heel even, ging dan verder wou niet weten wat er zou gebeuren als ze eenzaamheid weer in de ogen keek
angst kwam naast haar staan keek in de ogen van het ongerust gevoel zag hoe de bezorgdheid als een aureool boven haar hoofd hing met een zacht gebaar nam hij haar pols voelde hoe de slagen galoppeerden op het ritme van duizend bonkende hamers die als een wildeman in haar tekeer gingen zweetdruppels zochten een weg naar een bekken waar ze veranderden in zwarte parels die misnoegd gromden over de mismoed die dreigend boven haar hing ze liet zich meevoeren naar de rivier van de kennis waar een wijze vrouw aan de oever op haar wachtte op de tonen van een toverfluit brachten klanken als een melodie van hoop de overtuiging tot bij haar de streling bracht haar lichaam tot rust en de merel floot opnieuw een lied
ze zocht woorden voor een gedicht staarde in de leegte trok aan de bel van de verleden tijd hoopte op die ene zin van dansende letters en het gevoel dat van ontroering sprak in haar bed wachtte ze op een droom deed haar ogen dicht en zag alleen een zwarte schim ze ontwaakte en keek in de ogen van de toekomst een waas niet te ontwarren was alles wat ze zag
ze voelde zich ongelukkig proefde van de wrange smaak verslikte zich in haar onzekerheid en wist niet wat haar overkwam
ze vroeg om een gedicht maar de inspiratie liet zijn steken vallen
je zaaide twijfel in mijn tuin woorden nestelden zich angstig in de grond gevoelens werden weg gemaaid je blik stortte naar omlaag pijnlijk in de zwarte aarde plat gewalst door het niet weten
op het pad van het verlangen wist het onkruid uit te niets tussen de voegen te ontwaken voorzichtig trok je je terug nu netels je verwarring prikten ik zag het gras verdorren bloemen kraakten in het niet begrijpen ergens bij de buren hoorde ik een vogel fluiten alleen in mijn tuin bleef het akelig stil
toch was alles niet verloren aarzelend kwamen primula's de tuin verkennen
je loopt alleen in een regen van verdriet een jas ben je vergeten raar, maar je voelt het niet de regen is je maatje je vriendje voor een dag nu mag je even huilen niemand die het ziet
ze plukte witte rozen voelde hoe een doorn stak en het bloed met rood geweld neen op haar handen schreef de lucht zag zwart van het ongeloof plensde van ellende een natte bui en rode vegen liepen langs de heuvel met trage pas naar het dorre gras
ik geloof in jou
zijn denken infiltreerde haar sijpelde zachtjes bij haar binnen en ik geloof je niet kwam heel dicht bij haar ze hoorde een monotoon gezoem het huilen van het ongeloof
ze krabde onmacht uit zijn ogen drong binnen in zijn gedachten schreeuwde kreten van het kunnen tot woorden barstten van de overlast en letters niet meer wisten wat te zeggen
mama ik voel een beetje bang nu ik mijn weg verlies ik zoek al tastend in de nevel vind verloren zaken niet terug de chaos kent geen einde maakt stapels in mijn hoofd ik wil wel maar ik weet niet hoe en hoop dat je mij gelooft
mama de parels die ik huil lopen langs mijn wang mijn kussen proeft naar zoute tranen ik wil niet anders zijn
jongen ik hoorde je schreeuwen op de gang leg je hoofd maar op mijn schouder bang neem ik met me mee maak van je handen vuisten jaag de kwelduivels nu maar weg je bent een vechtersbaasje en ik vecht met je mee
ze dronk teugen van de fantasie leefde even in een andere wereld de werkelijkheid bleef buiten wachten de betovering wist haar te bekoren
het leek alsof ze in een sprookje was en danste op de tonen van de melodie ze was het jonge meisje dat de hoofdrol speelde en voelde zich ook een beetje anders
het kind in haar kwam tot leven ze straalde in het even vergeten het groot zijn viel van haar af nu mocht ze klein zijn in haar denken
straks stapte ze weer in het alledaagse maar het kind wekte haar uit een diepe slaap de vreugde stond haar op te wachten ze huilde zelfs tranen van geluk
wat ik je nog wil vragen is hoe het nu met je gaat raak je uit je verwarde spinsels of blijf je kleven in het kluwen van het web zie je een stukje helderheid vage streepjes hemelsblauw of blijven donderwolken bedreigend dicht bij jou
kun je een gaatje vinden in de chaos van je brein weet je jezelf te bevrijden raak je wegwijs uit je zijn wat doe je met je toekomst kleurt hij wit of toch nog zwart of blijf je liever zweven in de tint van parelgrijs
zoveel vragen zul je denken maar ook ik moet je iets vertellen wat ik je straks wil zeggen zijn de spinsels die ik spin ook de pijn zo diep in mij en al de rest dat vertel ik je later wel
raak me niet aan vandaag het doet alleen maar pijn
wat zeg ik nu ik zou het niet eens voelen zo verstrengeld met mijn pijn dat niets me nog kan raken zelfs jij kunt mijn smart niet dempen laat staan begrijpen
maar als je het wel kon liet ik je likken aan mijn lijf stukken uit me bijten mocht je me kussen en in het heetste van het samenspel kon je gemakkelijk in me glijden ik zou je ontvangen dat weet je wel
maar ik zit verkrampt in het pijnlijk voelen zo akelig dichtbij schiet het zijn pijlen en weet me te raken als nooit voorheen
voor de spiegel staat een arme sukkelaar ik die dacht stilaan te berusten zie in het gelaat de krampen van de pijn
ze voelde zich niet goed vandaag zwarte raven vlogen heen en weer kwamen gevaarlijk dicht bij haar gemoed angst had zijn jas reeds uitgedaan kippenvel geselde haar lijf rillend probeerde ze het gevoel te dempen
er hing iets in de lucht het rook naar uitgespuwde miserie verdriet dat langs de stekels van de pijn een doornhaag rondom haar bouwde hoe ze ook probeerde om zich te bevrijden de schrammen sneden steeds dieper in haar zijn
dan kwam de eerste donderslag de lucht kleurde gevaarlijk donkerzwart een beklemmende stilte geselde haar ziel hartenpijn vluchtte schielijk uit haar mond met haar ogen viel ze op de werkelijkheid
haar moederhart vierendeelde toen zwarte letters haar vertelden hoe eenzaam kinderpijn kan zijn
heerlijk weertje, dacht het meneertje weet je wat ik ren naar buiten pluk de mooiste bloemen voor mijn vrouwtje verras haar met een ruiker op de keukentafel in de vaas
ach niet doen, fluisterden de bloemen we zijn pas ontloken proeven van het nieuwe leven willen bijen horen zoemen en pronken in de lentezon
breng je vrouwtje tot bij ons wedden dat ze zal genieten als ze ons in volle bloei zo gelukkig in de tuin ziet staan
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren