Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
moe gestreden lag hij in de kuil van eenzaamheid verkleumd door koude kilte speelden slierten van de nevel met de tranen van intens verlangen hij wist dat hij moest klauteren uit het dal van leeg gevoel de kracht van verder gaan lag verspreid als brokstukken van te hoog gegrepen doel
totaal gebroken niet wetend hoe scherven nog te lijmen schreeuwde hij een kreet van machteloos gevoel
als je wil vertel ik je een verhaaltje over donkere wolken die je soms benauwen en van een zon steeds dapper in de strijd hij weet wel dat hij vlug opnieuw zal schijnen
of van morgen die iedere dag weer komt ook al was vandaag niet wat je dacht na het donker wordt het licht geboren en ga je dapper verder op je weg
of van het speelse kind dat in je leeft haal het eens naar boven en de mens, geloof me, hij is niet zo slecht als je maar in vriendschap blijft geloven
je hoop is nog niet begraven alleen wordt het een beetje anders dan je dacht misschien moet je eens in het potje roeren dan zie je hoe het geluk ergens op je wacht
vroeger was ik klein en heel verlegen wou zo graag het grote meisje zijn dapper had ik in mijn boekentas gelegd heel alleen zou ik de weg wel vinden niemand moest me komen halen klein meisje was echt waar "groot genoeg"
toen de schoolbel met een hels kabaal de meisjes braafjes uit de klas liet gaan zat een kindje heel alleen op een bankje in de gang huilde bittere tranen van verdriet dapper was ineens zo klein geworden zag dat niemand op haar wachtte
"groot genoeg" was terug het kleine meisje en durfde niet alleen naar huis te gaan
mijn pas gehuilde tranen lagen kriskras op de grond moedeloos te bekomen in hun tocht naar reddeloos verloren huiverend klampten ze zich vast aan het laatste beetje nattigheid nog even en ze droogden uit als parels voor de zon
ze mompelden over de zin van hun bestaan de kleinste wilde weten welk leed de grootste had gekend
plots kwam ik aangelopen liep al joggend in het rond hijgend zochten ze naar een houvast wilden zo graag oogvocht zijn
mijn kijkers waren opgedroogd ik liep met sterke pas te moe om mij te volgen lachte ik ze even uit
zomaar een vrouw pieker kluistert gedachten verleden was mooi heden is verdriet moedeloos en dan weer hoop als vallen en opstaan hoop brengt droom droom ziet wonder wonder is geloven geloof is wijs het verdriet maakt haar wijs
ze wil verrijzen opstaan groeien als zaad in de aarde
ik wil spelen met het kind in mij dansen in een witte jurk verwonderd kijken naar het bijtje en de bloem pretlichtjes in mijn ogen zien samen giechelen om een niets geheimpjes delen steeds steeds opnieuw de sterren tellen stiekem kijken of niemand het ziet en een snoepje pikken uit de verboden doos een liedje zingen en waarom niet hinkstap springen zo maar even gek doen en me laten gaan
stilzwijgend keek de engel naar omlaag gegrepen door de pijn die ze zag kwam schuld naast haar staan
de jongen vocht zijn strijd geplaagd door muizenissen pijnigden spinsels zijn gevoel de zwarte weduwe die langzaam in hem kroop maakte dat hij stilaan een slachtoffer werd van het oorlogsveld waar opgeven in de verte victorie kraaide
de vleugels van de engel raakten het verdriet dit heb ik niet gewild mompelde ze verbouwereerd ze zocht naar troost keek naar woorden die verschrikt rechtsomkeer maakten
hij kraakte haar vleugels nu opgekropte woede uit hem vloog
nu zijn hoofd van barsten spreekt de onrust in hem kruipt schreeuwt hij onmacht uit zijn lijf voelt hij zich zo onbegrepen
nu zijn kunnen is gehalveerd de toekomst bange nevelslierten brengt angst om de hoek staat toe te kijken kruipt hij langzaam in zijn donker hol
nu het verdriet haar moeder zijn verstoort de zielenpijn zo knagend in haar woont het schuldgevoel krampachtig bij haar blijft kneedt ze emoties om tot een gedicht
ze is een vrouw verstrengeld in de seizoenen langzaam ontwaakt ze uit haar winterslaap wrijft de pijn uit haar stramme ledematen en kijkt hoopvol om zich heen
haar verwarde gedachten ontkiemen zoals zaad dat nooit zal sterven in de aarde geduldig wacht tot een droom weer waarheid wordt en een nieuwe lente van verlossing spreekt
alleen de tijd zal haar leren of nieuwe bloesems helend zijn de wereld raakt stilaan in bloei als een bloem bloeit ze voorzichtig open
er loopt een kronkel door zijn hoofd als een eigenzinnige bocht zaait hij dwarsbalken langs zijn baan hij zit klem weet niet waar naar toe wringend probeert hij eruit te kruipen
het botsen krijgt hem kapot hij krijst woorden zonder zin valt in de herhaling tiert in zijn onmacht kan geen halt meer roepen
een vogeltje vliegt tot bij mijn boom heel voorzichtig zou hij durven ja hij komt wat dichterbij kijkt me aan met van die oogjes ze spreken de taal van vergeef het mij fluisterend, zo verlegen zingt hij zijn sorry lied
geloof me dit is niet wat ik wil maar wie ben ik een kleine vogel dat zo graag zijn nestje bouwt
klapwiekend met zijn vleugels vliegt hij weg van mij het laatste takje van de hoop dat kleine beetje dat nog rest neemt hij met zich mee
nu ik geen bootsman vind die me kan vertellen hoe het met je gaat sta ik hier met bloemen aan je graf mijn woorden blijven steken na al die jaren mis ik je nog steeds voel ik nog steeds de pijn
zal ik je vertellen van het verdriet dat in mij woont de pijn die me nog steeds kwelt en het verleden dat me achtervolgt de genen die je me hebt gegeven krijg ik helaas niet stuk getrapt ze overleven verder in mijn zonen en maken me compleet kapot
het is beter dat je niet beseft dat er een beestje in me kruipt het schuldgevoel dat knaagt (en ja ik weet het wel) en nog steeds mijn ogen vochtig maakt hoe het verwerken mijn huis niet vindt en niet begrijpen naast me loopt
ik weet niet of de wind tot bij je komt en mijn woorden de overkant bereiken misschien is het beter om te zwijgen je rust niet te verstoren
ik laat je stilletjes verder slapen het ga je goed waar je nu ook mag zijn
hij had een oogje laten vallen op een vrouwelijk oogje knap en slank zijn oogje liep haar achterna lonkte naar haar lieflijke kijkers zou het kunnen dat zo'n kijkertje verliefde blikken naar hem sloeg
en ja de vonken sprongen over de oogjes straalden vier oogjes voelden zich heel goed
zij had ook een zusje hij toevallig een broertje nu voelen acht schitterende parels vlinders in hun bol
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren