Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
nu dagen flirten met het licht zonsondergang ietwat langer kleurt donkere dagen stilaan de strijd verliezen heb ik een naam voor jou bedacht
ik denk met een glimlach terug aan je vraag die telkens weer tot bij me kwam hoe je het steeds weer kon vergeten jij die nochtans het licht bemint de donkere dagen liever niet ziet komen met fonkelende ogen uitkijkt naar het ogenblik dat we al startend de zon zien ondergaan
steeds weer vroeg je me wanneer komt nu het licht alleen ditmaal zo weet je me te vertellen is je vraag een stille dood gestorven want eindelijk weet je dat tussen mij en jij het licht met rasse sprongen voorwaarts gaat
daarom heb ik voor jou een naam bedacht en noem ik je vrouw van het licht
ik vertel je een verhaaltje heel lang geleden ergens in een ver verleden weet je wat er toen gebeurde
interesse trok verveeld zijn schouders op geboeid wou helemaal niet luisteren
gisteren, weet je hoe ik me toen voelde het verdriet en de pijn en angst die naar me keek
het geluk vloog weg luisterde liever niet naar mijn verhaal
of zal ik je vertellen van het kind ik wist me er in te vinden zag hoe het sterren plukte de maan fluisterend een geheim vertelde met een stralende glimlach schonk het me een boeket van lieve woordjes
het huppelde vrolijk rond en . . .
ik straalde gelukkige ogenblikken en in de cirkel van het goed gevoel kwam een menigte aandachtig luisteren
ze voelde niets verkrampte gevoelens tot steen gekneed ijskoude streling over een granieten ziel onbewogen opgeborgen verlangen ten dode opgeschreven begraven onder de bevroren grond
of was er nog iets kon ze ontwaken een tinteling voelen wat warmte in haar lichaam rechtop staan moeizaam strompelen graven in het zand
ze zocht naar iets al was het verdriet het was meer dan niets
ik ben de schoot van het geborgen zijn de nauwe engte van het kanaal heb ik je bespaard ik koos voor jou de gemakkelijke weg liet je langs een kleine snede de wereld aanschouwen
ik ben de vrouw die over je waakt je bange droom het huis uit wijst lieve woordjes fluistert en je voor het kwade wil behoeden
toch schreeuwt mijn stem een doffe pijn voel ik hoe mijn ogen vochtig worden als ik het onrecht naast je zie lopen en alles wat je hebt verloren verdwijnt voor ik het op kan rapen
ze is een vrouw zo doodgewoon tot plots woorden dicht bij haar komen haar bekoren en het verlangen strelen ze koestert de woorden speelt wat met zinnen en ontdekt een bijzonder iets ze schrijft zo waar haar eerste gedicht
als een woordenstroom niet te stoppen stoeien woorden in haar gedachten tot ze moe gemoedelijk uitrusten in haar schoot ze prikkelen de dichterlijke taal en maagdelijk wit ontpopt zich tot poëzie
's nachts droomt ze van gele letters op een hemelsblauwe achtergrond tot die ene ochtend bij het ontwaken ze volgt de voetsporen van haar onderweg als uit het niets komt plots een regenboog schenkt de vrouw een bundel met stralen van het licht
nu danst ze met haar pas geboren droom en pronken woorden met een nieuw gedicht
tussen zwart en wit woont een kleur zo helderblauw ze streelt mijn zinnen weet somber te verdrijven
ik neem ze mee naar mijn nog te kleuren dagen 's morgens bij het ontwaken maakt de tint me zachtjes wakker
en is de lucht al eens dreigend donker pak ik het kleurtje dat zo hemels spreekt met een woord weet ze duister te verjagen en tuimel ik vrolijk in de nieuwe dag
in deze leegte ben ik dronken van niet kunnen wankelmoedig ga ik richting zonder doel de bomen huilen met me mee als bladeren het sterfelijke aanschouwen en neerdwarrelen op de grond van eenzaamheid ik hoor de lokroep van de egel die in zijn ondergrondse gang ineengerold de winter aan zich voorbij laat gaan hij weet hoe graag ik wil berusten en kruipen in het nest verlost van alle pijn ik maak een bed van geknakte takken zoek tussen verdorde bladeren weefsel voor een deken hier wil ik zinken in de kuil van slecht gevoel en dromen hoe het ooit was
verwrongen woorden deden het gevoel verstommen messcherp sneden ze in het geluk schillen van de pijn vielen als dwaze wezens op de grond rondtollend in het niet meer kunnen verbrijzelde het verdriet tot een eenzaam hoopje ellende
ze zocht woorden voor een gedicht liefst hartverwarmend met een vleugje troost zodat ogen niet meer schreiden en mensen hoopvol plukten van de draden van het leven
er was iets ze hield haar adem in noemde het lichtinval en als een verbaasde reizigster werd ze meegevoerd door de eeuwen heen tot vlakbij de plek van stille nacht
ze zag hoe herders ingetogen hulde brachten aan het kleine kind pas geboren in een stal en engelenkoren zongen hemelse muziek een fonkelde ster zei dit is het Kindeken speciaal voor ons geboren hier op aard
ze voelde hoe vrede in haar kwam warmte en geborgenheid en schreef voor alle mensen een gedicht
er vallen woorden uit de lucht sneeuwwit bedekt met een laagje rijm en door de streling van de zon schitteren ijskristallen alsof sterren verbroederen met het winterlicht
ze hebben koud huiveren in de ijsgevulde dagen vragen of hartstocht nog bestaat want de weg is zo gevaarlijk glad bevroren passie sterft eenzaam op de grond
ik heb geen antwoord klaar denk aan het Licht dat weldra komt en hartverwarmend een plekje in de mensen vindt ik neem de woorden in mijn handen adem levenslucht heel dicht bij hen laat ze behoedzaam ontdooien en wacht hoopvol op het Licht
het kind dat zich ankert aan de oever van het niet begrijpen kijkt met lede ogen naar de stormkracht van het water hoop wordt meegezogen in een draaikolk van niet meer kunnen
in een stroom van weemoed gevuld met parels gedrenkt in eenzaamheid laat hij zich drijven richting grote zee melancholie wacht geduldig tot hij verkilt en verkrampt van onmacht in de boot van droefenis zijn geest laat rusten
de nacht leek een pikzwart gedrocht pijnlijk knagend somber in zijn duisternis niet ziende in het donker het licht werd verbannen naar het zwarte gat
en de mens berustte verkrampte in zijn pijn ijskoude woorden werden slingers van bevroren klanken niets werd nog gezegd het lichaam versteende tot een massa harde graniet
uit het niets kwamen witte duiven een lichtpuntje in de duistere wereld met de vleugels van de hoop wisten ze de mens te ontdooien
hij ontwaakte uit zijn stramme houding en bewoog in stil verlangen grijpend naar het zilverwitte teken
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren