God nam de ronding van de maan en de kronkel van de slang; de omstrengeling van de klimop en de trilling van het gazon;
de rankheid van het riet en de frisheid van de roos ; de lichtheid van het blad en de dons van de perzik;
de tederheid van de reebok en de onstandvastigheid van de bries; de tranen van de wolk en de vreugde van de zonnestraal;
de schuchterheid van de haas en de ijdelheid van de pauw; de zachtheid van de vlasbaard die de kin van de goeroe siert en de hardheid van de diamant;
de zoete smaak van de honing en de wreedheid van de tijger ; de kilte van de sneeuw en de warmte van het vuur ; het klokken van de hen en het kirren van de duif;
Al deze dingen samen mengde Hij dooreen en Hij vormde ermee de vrouw; Zij was bevallig en verleidelijk; En God was fier over zijn werk;
Hij vond haar mooier dan de ibis en knapper dan de gazelle; Hij bewonderde haar ; En Hij schonk haar aan de man