wit Gipskruid en Lymonium aan zodat het geheel tussen deksel en doos is opgevuld.
Om het piepschuim te bedekken gebuiken we varens.
We bouwen het bloemstuk op vanuit het midden van de
oasis langs de zijkanten naar de voorzijde.
In het midden langs achter brengen we een mooie tak
Epericum aan.
Links en rechts brengen we
Eryngium of blauwe distel aan.
Pal voor het apericum plaatsen we een mooie Aqua roos.
De beiden zijden vullen we op met kleine roze en witte
Chrysantthemum.
Om het geheel af te sluiten brengen we vooraan een
drietal Gerbera's aan en een blauwe distel.
Het deksel laat men als afwerking mooi rusten op gipskruid en het lymonium.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gipskruid
( Gypsophila paniculata )
Gipskruid groeit tot ongeveer één meter hoog en breed ,
met opgaande, breed en sterk vorkvormig vertakte, kale stengels.
De bladeren zijn 4 xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />-7 cm lang, ze zijn smal en zeer spits.
De bloemen van gipskruid zijn zeer klein (max. 1 cm doorsnee),
vijftallig, vuilwit, met honderden verenigd in zeer brede, dichte pluimen.
Het gipskruid vraagt een zonnige standplaats.
De bodem eisen: vooral diep, droog, licht, poreus, niet te vruchtbaar en
bij voorkeur kalkhoudend; voldoet niet op vochtige gronden.
Gipskruid is goed bestand tegen harde wind, maar hoge vormen kunnen
wel wat steun nodig hebben ; oudere exemplaren zijn moeilijk te verplanten
Terugsnijden na eerste bloei geeft wat nabloei in september/oktober.
Men plant 3 tot 4 planten/m² ; uitstekend geschikt voor een plaats
midden in de border.

Varens
Varens zijn een groep planten, die geen bloemen hebben
(waarin zaden worden gevormd) en daarom niet tot de
zaadplanten behoren.
Alle varens hebben wortels, een stam (het zijn wel vaatplanten)
en bladen en ze reproduceren zich door middel van sporen en
worden daarom ook wel sporenplanten genoemd.
De meeste soorten hebben een wortelstok, een kruipend stuk
stengel onder de grond.
Alle Europese varens zijn kruidachtige planten met bladen die
uit de wortelstok ontspringen.
Een aantal groepen varens vormen met de stengels een schijnstam
en vormen dan een 'boomachtig' uiterlijk: boomvarens.
Er zijn duizenden verschillende soorten varens die verspreid
over de hele wereld voorkomen.
In het bijzonder zijn ze overvloedig in regenwouden , omdat hier
een van de belangrijkste vereisten aan de leefomgeving van de
varen vocht is gegarandeerd.
Varens zijn niet, of waarschijnlijk niet, een natuurlijke groep.
Het is aannemelijk dat qua afstamming de paardenstaarten binnen
de bredere groep der varens vallen.
Het woord "varen" heeft dan ook betrekking op een plant met een
bepaalde verschijningsvorm, niet op een lid van een natuurlijke groep.
De varens zijn al een zeer oude groep waarvan fossielen bekend zijn
uit het midden van het Devoon, in het Carboon was de groep zeer
vormen en talrijk, hoewel de meeste van deze soorten in het Perm
zijn uitgestorven is de groep altijd nadrukkelijk aanwezig geweest.
Eryngium of blauwe distel
Eryngium x oliverianum is ontstaan uit een kruising.
De plant wordt zestig centimeter hoog.
De bladeren zijn scherp gezaagd.
De bloemhoofdjes zijn bezet met een tiental getande omwindselbladeren.
Alle distels verlangen een droge grond en een plaats in de (felle) zon.
Distels komen het beste tot hun recht als ze als eenling zijn geplant.
Ze zijn te gebruiken in rotstuin en heidetuin als accentbeplanting.
Voor gebruik in een droogboeket kunnen ze tijdens de bloei worden afgesneden.
Hang de distel dan omgekeerd te drogen.
De kleur blijft behouden.
Ook na de bloei kan de distel nog goed worden gebruikt in een boeket.
Ze zijn dan wel hoofdzakelijk bruin van tint. Distel zaait zich zelf weer uit.
De plant kan tot 80-120 cm hoog worden, is eerder stijf, met opgaande
weinig bebladerd, slechts bovenaan vertakte en blauw wordende stengels.
Onderste bladeren 5-10cm lang, 3- 6 cm breed, ovaal, met hartvormige voet,
scherp gezaagd, lang gesteeld; bovenste bladeren 3-5-delig en stekelig getand.
Bloemhoofdjes eerder klein (1-2 cm lang, 1-1,5cm breed), lichtblauw,
verenigd in vrij dichte tuilen; onder bloemhoofdjes 6-8, opvallende
omwindselbladen eveneens blauw gekleurd, tot 2,5 cm lang en stekelig getand.
De plant vraagt een zonnige plaats, op een goed ontwaterde, diepe,
niet te vruchtbare, kalkrijke bodem.
Voldoet ook op zand- en puingronden; weerstaat goed aan droogte.
Op voedzame gronden tijdig steun voorzien.
Gevoelig voor wortelrot, vooral op vochtige, slecht gedraineerde bodems.
In herfst uigebloeide stengels terugknippen. Niet nodeloos verplanten.
Plantdichtheid: 5-7 planten/m².
De distel is meer een snijbloem dan een borderplant en combineert daardoor
ook gemakkelijk met andere vaste planten. siergrassen en coniferen.

Aqua roos.
Zowel de teelt, als ook de oogst- en voorbereidingswerkzaamheden zijn
voor het rozenras 'Aqua' heel arbeidsvriendelijk.
Dit is vooral te danken aan het feit dat deze roos geen bedoorning heeft
en de stevige rechte stengels die zeer gelijkmatig van kwaliteit zijn. 'Aqua'
valt op door de opmerkelijke kleur en springt hierdoor dadelijk in het oog.
Zij is eerst en vooral een roos die bestemd is voor de veeleisende florist.
Chrysantthemum.
Gerbera's