Firenze dé stad waar je nooit op uitgekeken bent. Als je het Uffizimuseum, de beroemde kathedraal en de Galleria delle Academia gezien hebt, is het de tijd om iets anders, mischien minder bekend, te zien.In het centrum of in de omgeving, overal is er iets merkwaardigs te ontdekken. De lieftallige juffrouw aan de receptie van het hotel maakte ons attent op een wandeling naar de Piazza Michelangelo. Deze ongeveer drie kilometer lange wandeling langs de oever van de Arno is beslist de moeite waard. Eens boven geniet je vanaf een of ander terras van een indrukwekkend panorama. In de verte, recht voor U zie je de heuvels van Fiesole. Tussenin, in het dal, ligt Firenze. Dit panorama geldt als één van de mooiste ter wereld. Vanaf dit plein, met een monument ter ere van Michelangelo, klimt men verder tussen een dubbele rij platanen en her en der een villa en wat cypressen. In deze buurt vindt men de kerk van San Miniato al Monte rijkelijk met marmer versierd. Hoe kan het anders met Carara in de buurt. Men zou het niet meteen verwachten maar Firenze heeft ook zijn groene boorden. Als men aan giardino zegt, denkt men meteen aan de Bobolituinen, een wondermooie uitgestrekte Italiaanse siertuin en als hetware het verlengstuk van het Palazzo Pitti. De tuin dateert uit de 16de eeuw en strekt zich uit op de hellingen van San Giorgio tot aan de Porta Romana. Hier kan men uitblazen onder eeuwenoude cypressen, tussen fonteinen en beelden. Nog een minder bekende plaats in Firenze is de volkswijk Oltrarno, aan de andere kant van de rivier de Arno. Voor Oltrarno moet je Ponte Vecchio oversteken, Firenzes beroemdste brug. Dit is geen openluchtmuseum, maar een wijk waar toeristen enkel maar per ongeluk terechtkomen. De echte Florentijnen wonen er en het wasgoed hangt er boven je hoofd te drogen. Het Palazzo Pitti met zijn diverse musea, fewijd aan de moderne kunst en anderzijds aan oude meesters, is de belangrijkste blikvanger op deze oever, maar verder komen de toeristen niet. In de steegjes errond krioelt het van de antiekwinkels en de ambachtsateliers.In de portieken van de huizen werken schilders en beeldhouwers, houtbewerkers, pottenbakkers en edelsmeden. Ieder jaar heeft er ook een straatmuziekfestival plaats in de wijk. Het 16de eeuwse Santo Spiritoplein met fontein in het midden is dé ontmoetingsplaats van Oltrarno. Om de twee weken heeft er 's zondags een biologische markt plaats.Het terras van Caffé Ricchi nodigt uit voor een sterke koffie of bestel een bistecca fiorentina in de familie-trattoria Casalinga in de Via del Michellozzo. De huiswijn staat er schenkensklaar op de toog. Overnachten in Oltrarno kan ook, onderandere in Convitto della Calza, een voormalig 14de eeuws klooster. Als je in onze contreien de een of het ander muziekgezelschap de beroemde Florentiner-mars hoort spelen, sluit dan Uw ogen en denk aan deze prachtige Italiaanse stad.
RobVDB1 Een romige cappuccino in het rococopaviljoen met zicht op de Arno, fleurt werkelijk op.De Florentijnen zelf verkiezen het gazon en de bossen van het Cascine als rustplaats. Nog op de linkeroever van de Arno liggen de Torrigianituinen verborgen, onbekend bij het grote publiek tussen de Piazza Tasso en de Via dei Serraglia. Een waar paradijs.In de bijhorende villa woont 's zomers de markies van Torrigiani, afstammeling van een bescheiden boerenfamilie die fortuinen maakte en een adelijke titel verwierf meer dan 500 jaar geleden.
«Commisies aan t doen Kamiel?» vraagt de waardin aan de man die snuitend het café is binnengekomen. Hij hangt zijn klak aan de kapstok, en klautert op één van de barkrukken voor de toonbank. Hij lijkt buiten adem, niet van een geleverde inspanning, maar van de zenuwen. «Zwijg mij van commisies», zucht hij, het bierschuim van zijn snor vegend, «ik heb daar nog niet eens de tijd voor gehad». De waardin vind het raar: «geen tijd voor commisies? Dat is gepensioneerd zijn hé Kamiel.» De man kan er evenwel niet om lachen. « Mn kl , gepensioneerd zijn», mompelt hij. «De tijd dat ik verspeel aan onozelheden, ge hebt er geen gedacht van». De waardin weet meteen dat hij een verhaal te vertellen heeft. Ze haalt nog een leeg glas van een tafeltje, herschikt enkele bierviltjes en gaat terug achter de toog staan, pal voor Kamiel.
«Vertel ne keer» Na weer wat schuim van zijn snor te hebben geveegd, begint Kamiel zijn verhaal: «Ge weet dat ik een half jaar geleden met mijn verhuis van leverancier veranderd ben» De waardin onderbreekt hem meteen «van gas en van elektriciteit? t Is toch niet waar dat ge daar nu mee aan het sukkelen zijt». Blijkbaar gaat het om een soort processie-van-Echternach-ervaring, waarover Kamiel al eerder zijn beklag moet gemaakt hebben. «Toe-toet» zegt hij met een rood aangelopen gezicht. Nu heb ik van die andere maatschappij ne recommandé gekregen en weet ge wat daarin stond? Ingebrekestelling. Doffiche meer dan vierhonderd euro af te dokken.» De waardin brengt van pure verontwaardiging haar hand voor haar mond: «zeg dat t nie waar is, tegenwoordig zijn z in niets meer beschaamd. « Ja, meer dan vierhonderd euro» herhaalt Kamiel «de godverdomme «.
De waardin leeft oprecht mee: «maar ge hebt toch al die tijd betaald aan de nieuwe leverancier?» Kamiel drinkt gulzig van zijn tweede glas dat hij met een simpel handgebaar besteld had. Met schuim in zijn snor «vaneigens dat ik betaald had». «Maar ge gaat dat toch niet betalen, Kamiel?» « Da ziedde van hier. Daarbij, mee wat zou ik betalen? Mee mijn pensoentje? Ik val nog liever dood». De waardin schudt het hoofd: «klappen die maatschappijen dan niet mee elkaar, of wat is dat?» Kamiel raast door « wa zouden ze. De ene zegt: wij zijn de leveranciers op dat adres. De andere zegt nee, wij zijn dat. En ik dus weer aan de telefoon ge kent dat: ge draait een nummer en ze vragen U in t Nederlands of in t Frans. De drukt op het knopje, een muziekske, weer een hoop vragen, is t voor een verhuis, een nieuwe aansluiting en nog van dat gezever. De duwt weer op een knopke en hup: weer een muziekske, «al onze medewerkers zijn bezet, we helpen U zo dadelijk verder». Ja mn kl een kwartier laten ze U daar zitten met dat stom muziekske, maar intussen loopt uw telefoonrekening hé.» Hij heeft het allemaal in één adem gezegd, een teugje en weer de snorkarwei. «k Heb hem toe gesmeten. Ze kunnen de pot op. Ik zeg zo tegen mezelf: k ga een pint gaan drinken». Buiten op de straat klinkt engelenmuziek over vrede en warmte voor alle mensen. Als ze Kamiel straks maar niet in de kou zetten. RobVDB1
«Er is een brief van Eric echode moeders stem door de vestibule terwijl ze de briefwisseling opraapte die de postbode in de bus had gedeponeerd. In de woonkamer begonnen de ogen van Isabel te glinsteren. Om de paar maanden was dit een lichtpunt in het troosteloze bestaan van de jonge vrouw. Reeds veertien jaar zat ze aan haar rolstoel gekluisterd. Bij een ogenschijnlijke banale val van de trappen werden twee ruggewervels gebroken, met een verlamming van haar onderste ledematen tot gevolg. Eens komt er een fee met haar toverstokje, die zal je er mee aanraken en dan komt alles weer goed, hadden de ouders het negenjarig meisje aanvankelijk trachten te troosten. Isabel wachtte al die tijd tevergeefs op de komst van de fee. Haar trouwe Ierse setter week niet van haar zijde.
Via het ledenblad van de Nationale Bond voor Filatelisten waren Isabel en Eric enkele jaren geleden met elkaar in kontact gekomen. Na een korte begroeting gingen hun wederzijdse pennevruchten uitsluitend over hun hobby: het verzamelen van postzegels. Isabel had de filatelistische microbe reeds op zeer jeugdige leeftijd te pakken gekregen. Het kon bijna niet anders. Haar vader was een verwoed verzamelaar geweest en hij was niet de enige in de familie. Ook hij had de microbe geërfd van zijn vader. De filatelie was dus als het ware een familietraditie en het werd Isabel dan ook bijna vanzelfsprekend met de paplepel ingegeven. Sinds het overlijden van haar vader, drie jaar geleden, was ze heer en meester over de opmerkelijke verzameling, die haar vader in al die jaren had opgezet. Ingevolge haar handicap had Isabel een zee van tijd voor haar hobby. Het gebruik van voorgedrukte bladen voor het insteekboek liet ze aan anderen over. Ze maakte deze liever zelf waardoor ze de zegels kon rangschikken volgens haar persoonlijke smaak. De bijpassende teksten vond ze in de beschikbare catalogi of naslagwerken.
Eric was een jongeman uit een onooglijk dorp in de Luxemburgse bossen. Hij verdiende zijn brood in een al even afgelegen steengroeve in de buurt. De filatelie betekende voor hem een welgekomen ontspanning en bijna de enige manier om uit zijn isolement te treden. Al was het dan maar per briefwisseling.
Legende
Het werden van begin af aan uitstekende partners in hun verzameldrang. Dit kwam Eric goed uit, Isabel beschikte immers door de tijd heen over enkele reeksen unieke postzegels die door haar vader of grootvader jaren geleden waren verzameld. Hij van zijn kant had zich verdiept in postzegels die door hun merkwaardige oorsprong iets méér betekenden dan maar een gewone postzegel. Hij genoot op zijn manier van zijn postzegels en liet Isabel nu ook delen in zijn genot.
Eén van de geruilde postzegels prikkelde haar nieuwsgierigheid. Ze noemde hem haar toverzegel en kon niet nalaten bij iedere blik op de markante afbeelding te mijmeren over de betekenis ervan. De zegel sprak zo sterk tot haar verbeelding dat hij bij Isabel bijzondere gevoelens opriep. Eric had haar bij een eenmalig bezoek verteld dat deze zegel ontworpen was naar de legende van Gustine Maca en de Macralles, wat zoveel is als toverkollen of tovenaaressen. Volgens die legende dronken enkele jongelieden in het bosrijk hoogland in de omgeving van Vielsalm van Gustines bosbessen genever. Dit kwam hen duur te staan want de bosbessen waren betoverd waardoor de jongelieden op hun beurt werden veranderd in Macralles. Vanaf dat ogenblik bezaten ze dezelfde toverkracht als de andere Macralles. Zouden die soms...samen met de fee met haar stokje?
Droom
Bobby, de Ierse setter lag naast de tafel klaar om zoals gewoonlijk een gevallen schaar, een potlood of tangetje van de vloer voor zijn baasje op te rapen. Isabel zat over haar postzegels gebogen en mijmerde weg bij haar toverzegel. De beeltenis van de toverkol scheen tot leven te komen en fluisterde haar in dat ze uit haar rolstoel mocht opstaan. Het bracht haar in verwarring en vervoering tegelijk. Plots ontglipte haar het mapje en viel op de grond. Bobby sprong recht. Bobby af...! Schreeuwde ze zo luid ze kon, bang als ze was dat de hond met zijn poten de zegel zou beschadigen. Ze stond op uit haar rolstoel en deed een stap voorwaarts om het mapje op te rapen. Hemel, het lukt...! Ik kan rechtstaan...! Op haar geroep kwam haar moeder ontdaan en heel van streek de woonkamer binnen...Vader! Vader kom subiet ... ons Isabel staat en stapt, gilde ze verbijsterd, vergetend dat haar man reeds drie jaar overleden was.
Isabel hief haar hoofd van tafel op en keek verdwaasd om zich heen. Ze zat nog in haar rolstoel . Op de tafel lagen haar postzegels in het insteekboek geordend. Bobby lag rustig naast de tafel op de vloer te slapen. Ze hoorde haar moeder bezig in de keuken. Ze sloot weer haar ogen en wachtte verder op de fee. RobVDB Met dit verhaal behaalde ik de derde prijs in een literatuurwedstrijd van De Post. (Verplicht thema : die toverzegel)
Voor U kijken. Rechts houden. Beide handen aan het stuur.Tijdig remmen. t Is rood, stoppen. Veel kwam deze laatste opmerking niet voor, mijn opa hield van kalme, veilige en zacht glooiende landbouwwegen en daar staan geen verkeerslichten.
Tot vervelens toe hoorde ik deze opmerkingen en raadgevingen, tijdens onze talrijke fietstochten. Toch is er nu het besef dat het allemaal niet tevergeefs geweest is. Verkeersopvoeding noemde mijn opa dat.
Mijn drie jaar oudere broer, die evenzo een dito verkeersopleiding kreeg, geniet nu reeds wat meer vrijheid. Ik reed steeds te traag en hij kreeg de vrijgeleide om wat voorop te fietsen, hij vond immers reeds de weg op deze kronkelende wegen. Toch bleef er de verplichting niet té ver voorop te rijden en af en toe op ons te wachten. Mijn opa week immers niet van mijn zijde, nauwlettend gadeslaand of ik zijn onderrichtingen wel stipt volgde. Hij hield van stiptheid mijn opa.
Wel kregen we om beurt een rit te maken die ons zinde. Zo leerden we immers alle wegjes kennen die we aandeden. Met verwondering en bewondering had ik aanvankelijk mijn ongeloof geuit voor de manier waarop hij zonder wegwijzers zijn weg terugvond in het labyrint van landbouwwegen die in onze streek kris kras de velden en weiden doorkruisten. Ik bewonderde ook mijn broer die in mijn ogen al een hele piet was in het vinden van deze of gene toer die we reden. Hij had natuurlijk een paar jaar voorsprong op mij, maar ongeduldig als ik was wilde ik ook mijn wegkennis zo rap mogelijk uitbreiden.
Geduld was nochtans een vereiste om zonder kleerscheuren de weg op te gaan. Kleine feiten hadden me daar reeds op gewezen. Gelukkig zonder gevolgen, of toch bijna. Eens ontsnapte ik aan een ongeval omdat mijn opa verondersteld had dat ik de weg naar huis wel kende. Onbesuisd en vol overmoed wou ik een drukke weg oversteken maar het weerschuwend geroep van mijn opa behoede me op het nippertje voor erge gevolgen.
Bleek en rillend als een espeblad, zowel mijn opa als ikzelf, onderging ik toen een strenge berisping. Ik begreep toen de grote zorg die opa voor ons had. Het zou vreselijk geweest zijn moest zijn totale inzet voor ons, beloond geworden zijn met een ongeval. Ik had zelfs iets als medelijden met hem, een gevoel dat ik later nog vaker had. Dit was toen ik ouder geworden, zijn bezorgdheid voor ons nog beter begreep.
De fietstochtjes volgden elkaar op als het eb en de vloed in de Schelde, die zo vaak langs onze wegen stroomde. De verkeersopleiding ging gestaag verder, de ritten werden langer, groter werd onze kennis en ervaring als weggebruiker. Toch ondergingen mijn broer en ik verder het gezag van opa. Zijn rijke ondervinding was voor ons als het ware een zekerheid voor lijfelijk behoud. Onder zijn vleugels kon ons niets overkomen, laat staan dat hemzelf een ongeval overkwam. En toch.
Naarmate ook mijn ondervinding rijker werd ondervon ik dat mijn opa niet altijd het stichtend goede voorbeeld was. Soms betrapte ik hem op handelingen die hij ons tot vervelens toe als zéér gevaarlijk had omschreven. Zou het toch waar zijn dat mijn opa niet volmaakt was, iets waaraan ik vroeger nooit dacht en zeker niet aan getwijfeld had. Toen we alleen waren had mijn broer me daar reeds vaker allusies over gemaakt. We waagden het echter niet té luid te zeggen. Maar wie was mijn broer om daar nu zo over te oordelen. Zelf dierf ik er niet aan denken, laat staan zeggen, dat het zo was. In vele gevallen was mijn broer mijn toeverlaat maar dit gedacht over mijn opa vond ik toch wat bestweterig van hem.
Toch is en blijft het voor ons beiden nog steeds een uitzonderlijk genoegen een fietstocht met opa in het vooruitzicht te hebben. Dit komt meest tot uiting tijdens de lange wintermaanden wanneer we ingevolge klimatologische omstandigheden verstoken blijven van deze geneugten in de vrije natuur. Ondertussen heeft mijn nichtje Céline dezelfde fiets- en verkeerslessen met vrucht ondergaan. Wat ik toen echter nog niet kon vermoeden wasdat me dit nog eens te wachten stond. Na mijn achttiende verjaardag maar dan met de auto. Lisa.
Het heden heeft het verleden verdrongen. Het verleden was de tijd van de cité's. Een toestand welke in het collectieve geheugen van de 70 plussers uit Wetteren nog wel op de harde schijf gebrand staat. Kleine huisjes, krotten in een doodlopende steeg, gezinnen met tien kinderen of meer leefden er in één kamer om te eten, te slapen en te spelen zowel door groot als klein. Koerke Ratte zorgde er immers onverstoord tussen zijn joelende kinderen verder aan zijn nageslacht, verstoken van het meest elementaire confort. Tussen zijn wekelijkse bedeltochten de zondagmorgen, aan de kerken van de naburige dorpen, toen dit nog de moeite loonde. Was dezelfde Koerke Ratte er koning van de zeshoek, gevormd door een driehoek van rijwoningen. Handelszaken met faam ontbraken er niet. Beenhouwerij Van den Steen, een spekkenbakker. Het hoekje om paardenslachter Kuppens, smederij De Langhe. Achter de andere hoek een duivenlokaal. Die de verkeerde kant woonde was gedoemd te verdwijnen. Zonevreemde woningen noemt men dat nu zo mooi. Jarenlange buren moesten scheiden, met of tegen de goesting, het voelde soms zwaar aan maar het zwaard van Damocles kende geen genade. De eeuwenoude afspanning 't Geheim stond gelukkig aan de goede kant en hield de slopershamer van zich af. Ja het deed zelfs mee aan de dorpsrenovatie en valt nu niet uit de toon en misstaat het niet op het huidige hippe pleintje. Daar was toendertijd zowat de grens tussen het stijfburgerlijke Wetteren gemeente met een stadhuis en de toendertijd verpauperde buurt in de plaatselijke volksmond "de pauverette". Herinrichting van de buurt bracht verandering, drie halve straten verdwenen. Het vrijgekomen plein werd vol beton gestort, ommuurd, en de auto nam de plaats in van Koerke Ratte en werd er koning. Ondanks de nog hogere ronde betonnen muur, zijn de onhygiënische glascontainers nu wel zonevreemd op dit mooie pleintje. 's Zomers een verzamelplaats van zoemende wespen. Hinderlijke lastposten voor bezoekers op een zonnig terrasje met allerlei zoetigheden op de tafels. Spektakel en vermaak nemen er vaak de bovenhand. Drukbezocht, zoals de preularia markt iedere zomerse zondagmorgen. In een hoekje, bijna verdoken, "petanque" pleintjes. Liefhebbers spelen er hun ontspannend partijtje jeu de boule in een sfeer van echte Zuiderse gezelligheid de befaamde Franse Midi indachtig zorgt het dekenijbestuur voor de verfrissende drink. Jammer komen er ook ongenode bezoekers. Kepi op het hoofd, kodaksk en handcomputer in aanslag. Misprijzende blikken raken hun koude kleren niet. Tot ergernis van de slachtoffers die met ongenoegen een onzalig berichtje van tussen hun ruitenwissers verwijderen. Ondanks deze onhebbelijkheid en de hinderlijke wespenplaag is de zeshoek herschapen als "The place to be" in Wetteren. RVDB
" Mijn voeten, een klotedag, ja! " Het oordeel van de ¨Pol sloeg in als een bom. Ineens was het muisstil in het café, zo verbouwereerd zaten de andere stamgasten van de maandag erbij. Zelfs de waardin, die anders nauwelijks uit haar lood te slaan was, wist even niet meer waar ze het had. Op haar oude dag -nu al doorstond ze moeiteloos de pensioensleeftiijdseisen van de twee, drie volgende regeringen- had ze ervaring zat met rare praat. Maar zo'n antwoord had ze helemaal niet verwacht en zeker niet van de Pol, de zachtaardigheid zelve. Die was daarnet binnengekomen, had zich op zijn vertrouwde barkruk genesteld en was als vanouds een sigaret aan het rollen. Tijdens het tappen van zijn "dagschotel" had ze gezegd, ja gewoon om iets te zeggen, dat het gisteren zondag wel een mooie dag geweest was. Geen mens dat dit kon ontkennen, iets waar ze altijd op bedacht was, mensen zijn tegenwoordig soms heel snel op hun tenen getrapt. Maar die laatste zondag van oktober was een schitterende dag geweest, één die de weermannen ongetwijfeld voor de eeuwigheid zouden inlijsten: blauwe lucht, niets dan zon, windstil en temperaturen tot voor in de twintig graden. Wel, dan. En nu zat Pol daar toch te mokken. " Allé Pol wat ge nu zegt" mompelde ze uiteindelijk. Pol greep de hem toegschoven pint vast en goot ze voor de helft naar binnen. " Schoon weer, ja" gromde hij bij het schoonvegen van zijn snor, "maar voor de rest één grote klotedag. "Ik dacht bij mezelf: het is het moment eens naar de paddestoelen te gaan kijken in de Nonnenbossen aan 't stort in Wanzele". Terwijl hij het derde kwart van zijn glas soldaat maakte, probeerde één van de stamgasten een kwinkslag: " "En Pol, meer zotten dan paddestoelen tegengekomen misschien?" "Hmm", gromde Pol, als wou hij al spreken terwijl hij nog aan het drinken was. Hij slikte, deed zijn snorkarwei over en ging door: "wacht man, zotten, ge hebt er geen gedacht van! Ik dus met de auto richting Wanzele. Aan den Halt sta ik voor een gesloten overweg natuurlijk, het moest er weer eens om doen. Ik zeg tegen mezelf: ik neem die andere weg, het is schoon weer, we gaan ons niet opjagen. Ja man, kom ik daar een paar kilometers een wegversperring tegen zeker? En nergens een aanwijzing langswaar je verder kon. Nee, zoek zelf maar uit. Ik, krinkel-de-winkel over die planteurswegels op Serskampkouter, tot ik op dezelfde wegversperring uitkom.Ten lange leste mocht ik hel de rit terug naar die verrekte overweg. Bijna een uur ben ik zo verloren. Enfin, uiteindelijk kom ik in de Nonnenbossen aan en wat zie ik? Auto's, auto's! Je had gezworen dat er een cyclocross gereden werd. Ik parkeerde mijn wagen, loop naar de grote open plek waar het feestcomité van de Verhoogstraat weer hun tent met terras had opgeslagen. Wat een volk! Een massa! En klein grut dat heel de boel omver schreeuwde. Ik had het weer eens getroffen: een mens denkt, ik ga de stilte van de bossen eens opsnuiven en dan dat. Heel de wereld was precies op dezelfde plaats gekomen. Ze stonden in file voor het wafelkraam. 't Zijn niet alleen de Schellebelse senioren die weet hebben van de lekkere wafels van de Verhoogstraat. Daar gaat mijn koffie met een wafel met bruine suiker, dacht ik. Goed ik de bossen in, op zoek naar paddestoelen. En pas op ze stonden er hé. Veel verschillende soorten een beetje van de weg af, mooie paarsgekleurde ook, die ik nog nooit had gezien.Maar ik was geen moment op mijn gemak. Heel die tijd van die gapende wandeltochters rond mijn gat. "Die watte?" vroeg de waardin. "Die wandeltochters tien. Van zotten gesproken, dat zijn er. Met hun pull rond hun middel geknoopt, een plannetje in de éne hand en een blauwe plastic zak, met reklame op van kaas, in de anere hand. Dat kijkt naar niets, dat loopt. Vrouwen die leuteren over hun schoonmoeder die zegt dat ze hun kinderen niet goed opvoeden. Mannen de kankeren over de uitslag van hun voetbalcub vorige week. Maar bossen? Paddestoelen? Niets van gemerkt. "Dat was de wandeltocht van de wandelvereniging Wettra uit Wetteren. Ik heb ook deelgenomen, mompelde een onbekende, struise kerel aan de andere kant van de toog. Er viel en stilte. "Nog een pintje, Pol?" vroeg de waardin diplomatisch. "Nee" zei Pol "ik ben weg". "Die is rijp voor 't zothuis" bromde de onbekende vol misprijzen. De waardin borg het wisselgeld op en spoelde Pols glas. "Ach we hebben allemaal wel eens een slechte dag, hé". RobVDB1
WETTEREN Waar ga je wonen? Naar Wetteren? Vroeg een vriend. Ik geloof U niet! Hij spuide opmerkingen. Ongeloof accentueerde zijn gezicht Toch was het waar, na een gewichtige beslissing. Ons dorp, ons huis verlaten. Een halve eeuw geluk achterlaten? Nooit gedacht maar nood dwingt. De verkoop van ons huis, bezorgde ons slapeloze nachten. De beslissing was genomen, Que sera sera, zingt Jo Leemans Ik had een Wetters verleden, zestien jaar straat in straat uit. Cijfer je niet weg. Mijn vrouw had enig bezwaar. Waarom? Werd niet beantwoord. Wetteren was niet aan haar besteed. Ze moest overreden worden, wat gebeurde, stap voor stap. Dan kwam de verhuis, met onverwacht verloop. Magere Hein zwaaide met zijn zeis, maar heeft me net gemist. Bijna was mijn vrouw hier alleen, waar ze eerst niet wilde zijn. Nu, maanden later zijn we er thuis. Ik reeds lang zij sinds kort We zijn er samen. Gelukkig. Zoals gepland R.V.d.B.
bezorgde ons slapeloze nachten. De beslissing was genomen, Que sera sera, zingt Jo Leemans Ik had een Wetters verleden, zestien jaar straat in straat uit. Cijfer je niet weg. Mijn vrouw had enig bezwaar. Waarom? Werd niet beantwoord. Wetteren was niet aan haar besteed. Ze moest overreden worden, wat gebeurde, stap voor stap. Dan kwam de verhuis, met onverwacht verloop. Magere Hein zwaaide met zijn zeis, maar heeft me net gemist. Bijna was mijn vrouw hier alleen, waar ze eerst niet wilde zijn. Nu, maanden later zijn we er thuis. Ik reeds lang zij sinds kort We zijn er samen. Gelukkig. Zoals gepland R.V.d.B.
Nu wordt lange Pol toch oud, mijmerde Lies luidop toen ze hem nakeek door het rond venstertje in de gevel, achter de toonbank van haar kruidenierswinkeltje. Ze zag hem als het ware voortstrompelen op zijn klompen, veel te korte broek, de vettige pet diep over de ogen en zijn vrije hand diep in de zak van zijn bij winterweer onafscheidelijke kaki kapotjas. Was Pol geen al te beste, dan toch een trouw klant, al was het maar om de twee-drie maanden. Zijn inkopen beperkten zich tot datgene dat hij thuis zelf niet kon telen of maken zoals zout, peper, suiker, muskaatnoot en nog een paar andere zaken. De woorden die hij sprak waren even gering als de aankopen die hij deed. Polydoor Verbist was na de dood van zijn drie jaar oudere broer, vijf jaar geleden, als vrijgezel alleen achtergebleven in de ouderlijke hoeve. Er was ook nog een oudere zuster geweest maar die was in de stad doodgereden door een auto. Na de dood van moeder had deze laatste reeds op jeugdige leeftijd de zorg voor vader en haar twee broers op zich moeten nemen. Tot ze enkele jaren na de dood van vader op een dag naar huis kwam met een flierefluiter, zoals de broers hem noemden, uit de naburige stad. Hij droeg zo een mondmuziekske onder de kin. Hoe noemde Roza dat weer? Een vlinderdas...Pftt. Frans en Pol konden hun antipathie voor deze indringer niet verbergen. Maar Roza trok er zich niets van aan. Ze huwde deze man en volgde hem naar de stad en de kleine jute-weverij van zijn vader. Van toen af waren de twee broers alleen op elkaar aangewezen. Van de geboorte van de twee kindjes bij hun zuster hadden ze wel de geboortekaartjes ontvangen, doch hadden er weinig of geen aandacht aan besteed. Toch waren het bij de schaarse bezoeken van Roza aan haar twee broers, alleen de twee kleine ukken die de hardvochtige mannen enigzins konden vermurwen. De korte tijd van hun verblijf bij hun ooms ravotten ze over het erf zonder dat Frans of Pol er enig bezwaar in vonden. Integendeel zelfs, op hun vraag eens op het paard te mogen zitten, werden ze op hun wenken bediend. Blij en uitgelaten riepen ze dan "ju paardje ju", dat zelfs bij de broers een glimlach op hun gelaat toverde. OORLOG Bij het doodsbericht van Roza waren ze wel even geschrokken en toch naar de begrafenis gegaan. Hun schoonbroer, neven en andere aanwezige familieleden hadden hun die dag tijdens het rouwmaaltijd helemaal links gelaten. De doordringende geur van mottebollen in hun "beste" kostuum was er ongetwijfeld een bijkomende hinderpaal. Dit was trouwens het begin van een totale vervreemding van wat hun enige naaste familieleden waren. Enkele jaren later kwam ook de dood van Frans en kort daarop de oorlog. Pol was te oud om nog gemobiliseerd te worden en liet zich dan ook weinig in met de gebeurtenissen die volgden. Alleen toen enkele weken later, na de achtiendaagse veldtocht de kapitulatie van het Belgisch leger een feit was en de krijgsgevangenen in lange rijen van drie voorbij marcheerden had Pol zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Door een kleine opening in de haag bespiede hij de voortstrompelende gevangen soldaten en hun Duitse begeleiders. Tot er plotseling enige tumult ontstond. Geroep en getier. "Halt stehenbleiben". Een gevangene was uit de rang gesprongen en vliegensvlug in het bosje naast Pol's huis verdwenen. Een Duitse motorrijder met sidecar snelde terhulp. Er viel een schot maar er was geen gevangene meer te bespeuren. De ander soldaten hadden ook het gelid verbroken en er dreigde een kleine opstand. "Fortmachen, nicht stehenbleiben" klonk het, om de orde te herstellen. De kolonne zette zich weer in beweging met één rij van twee. Pol was geschrokken in huis gevlucht en gans de dag angstvallig in huis gebleven. In de vooravond deed hij zoals gewoonte zijn ronde in de vervallen stallingen om te zien of alles nog in orde was. In de schuur was er geen zoldering, het leek in de schemering bijna als een kathedraal. Hoog in de nok hingen de vleermuizen als gedroogde vissen nog onbeweeglijk. Toch voelde Pol de aanwezigheid van een levend wezen. Achter de wanmolen, als een egel ineengerold van schrik, ontdekte hij een jonge soldaat. "Verraad me niet...Geef me alsjeblieft andere kleren...Een oude broek van Uw broer". Pol was als van een adder gebeten."Wat weet je van mijn broer". 's Nachts had Pol de soldatenkleren in het geitenhok diep in de grond begraven. Alleen de kapotjas vond hij bruikbaar en had ze gans de oorlog goed verborgen. Sinds het vaderland van het het juk van de bezetter verlost was, droeg hij die nu elke winter. ZWARE VAL Intussen was de hofstede van Pol niet meer het enige op den "buiten" zoals vroeger. Deze afgelegen uithoek van het dorp werd door de inwoners zo genoemd. Een verkaveling had daar verandering in gebracht. Achter en naast het erfgoed waren nieuwe straten aangelegd en werden er op korte tijd een honderdtal nieuwe huizen gebouwd. Alleen zijn naast buur kende Pol. Die had hem eens aangesproken maar omdat Pol zo weinig van zeggen was bleef het sindsdien meestal bij een goede dag of een paar woorden over het weer. "Is het bij U lang geleden dat ge Pol nog gezien hebt" vroeg de buurvrouw op een dag aan haar man. Men lette niet zo nauw op het doen en laten van hun zonderlinge buur, maar nu dat ge't zegt. Inderdaad het was al een paar dagen dat er geen leven meer te bespeuren was op het erf, alleen viel het onophoudelijk geblaf van de hond aan de ketting nu op. De politie had de deur opengebroken en ze hadden Pol onderkoeld in huis op de vloer gevonden. Ontbijtresten lagen nog op tafel. De muffe geur in de aanpalende kamers met neergelaten rolluiken deed de redders de neus ophalen. Hoe lang Pol er gelegen had kon men slechts raden, op het schapraai stond de wekker, stilgevallen rond tien uur 's avonds Een bijgeroepen geneesheer had de breuk van zijn heup vastgesteld en Pol was naar het ziekenhuis gebracht. Hij hetstelde langzaam en terugkeren naar zijn hoeve om er alleen te blijven was volgens de dokters niet meer verantwoord. Al die tijd had Pol nog geen bezoek ontvangen en op de vraag wie moest verwittigd worden antwoorde Pol steevast "niemand". Een jonge dokter trok zich dit geval ter harte. Er was op korte tijd als het ware een vertrouwens- en vriendschapsrelatie ontstaan tussen de oude man en de jonge arts. Hij had de patiënt stilaan kunnen overtuigen dat alleen blijven, in zijn toestand niet meer mogelijk was. Hij wilde er voor zorgen dat er uitgekeken werd naar een degelijk home waar hij van alle zorgen verlost zou zijn. Na enige tegenkanting had Pol zich bij het oordeel van de dokter neergelegd. FAMILIE Op de dag van het ontslag van Polydoor uit het ziekenhuis was de dokter vergezeld van een oudere man. "Dag nonkel Pol, kent ge mij nog"? Pol fronste de dikke wenkbrouwen en bekeek de man met achterdocht. "Ik ben Jozef De Wever, de zoon van Uw zuster Roza en dokter De Wever die ge al kent is mijn zoon". "Ja nonkel Pol 't is waar we zijn familie van elkaar. Mijn oma was Uw zuster". Nu was het hek volledig van de dam. De bejaarde man wist geen blijf meer met zichzelf, ongeloof stond in zijn ogen te lezen. Beide mannen vergezelden Pol naar het RVT Molenkouter in Boekegem, waar zijn verder verblijf was geregeld. Het was 24 december. Pol keek zijn ogen uit zijn hoofd. In de gang naar zijn kamer waren alle deuren versierd met een kleine adventskrans en al de bewoners op de foto ernaast, lachtten hem tegemoet. Ook de deur van zijn kamer waar hij werd binnengeleid was versierd. Hij viel die dag nog meer in verbazing toen hij in de stemmige cafétaria de andere versieringen aanschouwde en een grote kerstboom met daarna de kerststal met levensgrote beelden. Dit had Pol in zijn nochtans reeds lange leven nog nooit gezien. De man was zijn emotie niet meer de baas. Intussen had er zich bij het gezelschap nog een heer en twee dames gevoegd. "Dag nonkel Pol, ik ben Karel de broer van Jozef en dit zijn onze echtgenotes. Weet ge nog toen ik aan Uw huis kon ontsnappen uit krijgsgevangenschap en van U andere kleren kreeg". Pol schudde vol ongeloof zijn hoofd. De jonge dokter De Wever kon hem echter van de waarheid overtuigen en dat de ene dame zijn mama was en de andere zijn tante. Het ganse gezelschap bleef die Kerstavond bij Pol en genoten naast de andere bewoners met familieleden van een smaakvolle kaas- en wijnavond. Zoals beloofd kwamen ze de volgende dag allemaal terug maar nu nog vergezeld van al de kinderen en kleinkinderen. Iedereen straalde om de hereniging met nonkel Pol en Pol zelf niet in het minst. Dit was de eerste Kerst van Pol die nu niet, zoals alle voorgaande jaren, onopgemerkt voorbij ging. Het werd de mooiste uit zijn lange leven. RobVDB
Frans de postbode worstelde zich in een hels hondenweer naar 't veer. De beukende stormwind sloeg de regen in zijn gelaat. In de veerdam klotste de pont, het platboomd vaartuig voor de overzet van voertuigen, tegen de wanden. De veerboot voor de voetgangers kwam door de hoge waterstand boven de aanlegsteiger uit. Frans wist wat dit betekende. Hij zag er tegen op om bij dit weer naar over te gaan maar het was nu eenmaal zijn plicht. Onder een afdak achter het veerhuis, beschut tegen regen en wind, stond de veerman Casimir De Both. Kazen, voor de bekenden, sloeg de ontketende natuurelementen over de Schelde gade. "Moet ge naar over"? Een bevestigende hoofdknik beantwoordde de vraag. Aan Kazen's gelaatsuidrukking te zien was zijn antwoord voorspelbaar. "'t Zal geen lachertje worden". Met "over" werd de Aard, de wijk op de linkeroever van de Schelde bedoeld. Dit gehucht, van amper vijftien huizen, lag als het ware door de waterloop afgesneden van de rest van het dorp. De bewoners waren allen landbouwers, heer en meester op hun kleine wereld. Om de overkant te bereiken was men aangewezen op de overzet. In vroegere tijdens was er nog spraak geweest om een brug te bouwen maar dit was bij woorden gebleven. Met verenigde krachten "Ik moet me ver genoeg tegen de vloed optrekken om de aanlegsteiger op over niet te missen. Neemt gij de pinhaak om ons van de kant te houden", zei Kazen bij het van wal steken. Hij spuwde meteen zijn uitgedoofde sigarettenpeuk overboord."Ge zijt toch niet bang"? Neen Frans was niet bang en wist ook wat van hem werd verwacht, maar zulk ruw weer had hij toch nog nooit meegemaakt. Gewoonlijk rolde hij zich een sigaret tijdens de overtocht. Maar nu moest met verenigde krachten tegen deze uirzonderlijke weersomstandigheden opgetornd worden. De riem langs de walkant lag op de achtersteven. Met beide handen aan één riem en zich telkens met de voet afduwend op de enige doft trok de veerman zijn boot tegen de vloed op. Frans met het stormbandje van zijn kepi stevig onder de kin, stond wijdbeens op de voorplecht om de boot van de wal te houden. Het water spatte hoog op tegen de boeg maar de boot vorderde toch langzaam. Het oeverriet kwam nog amper met de aren boven water uit "en het is nog bijna een uur vloed" wist Kazen. "Duw nu maar af, we zijn ver genoeg", riep Kazen tegen Frans. Hij trok nu met al zijn krachten aan beide riemen om zijn boot goed in de stroming te houden. Tevergeefs echter, hij kwam door de wind en de felle vloed dwars op de stroom te liggen. Meertouw gemist Achter het beregende venster van de herberg De Schelde werden al deze bewegingen met argusogen gevolgd. "Dit loopt niet goed af" mompelde Tist De Both tussen zijn tanden. Tist de oudste broer van Kazen, geboren en getogen op den Aard kende de Schelde in al haar gedaanten. Hij trok zijn pet wat dieper over de ogen en stapte meteen naar buiten om eventueel het meertouw aan te pakken. Kazen was zijn boot niet meer meester en met téveel snelheid stevende hij recht op de aanlegsteiger af. Frans hield het meertouw werpensklaar in de hand. "Strijken Kazen strijken" schreeuwde Tist boven de wind uit. Deze liet evenwel de riemen los en trachte met de pinhaak een forse aanmering enigzins te breken. Maar tevergeefs. De boot botste reeds met de voorsteven tegen de steiger aan. Frans en Kazen verloren hun evenwicht en vielen als twee verliefden in elkaars armen. Ze konden zich met moeite staande houden. Het meertouw had Tist gemist. "Godverd...de riem" riep Kazen. De walriem was door de te bruuske aanvaring tegen de steiger uit de dolklamp geheven en dreef als een reusachtige dode aal van de boot weg. Geen Post Met één riem poogde de veerman zijn afdrijvende boot onder controle te houden. Hij kon echter niet beletten dat deze de speelbal werd van de machtige stroom. Zo dicht mogelijk bij de wal blijven en trachten ergens houvast te krijgen, was nu de enige oplossing. Meerdere pogingen daartoe mislukten tot enkele honderden meter verder de sluizen van de Bellebeek redding brachten. Terwijl Kazen met één riem zijn boot tegen de oever deed aanschuren lukte het Frans om met de pinhaak zich achter een tandwiel van het raderwerk vast te klampen. Hier lag de boot nu veilig uit de stroming en in de luwte van het sluizencomplex. Na afspraak met de intussen opgedoken hulp werd besloten er te blijven liggen tot het wassen van het water om met het ebgetij terug te keren naar het veer. Onverwachte hulp kwam nog van een binnenschipper die met zijn aak de veerboot op sleeptouw nam. Het was reeds in de late namiddag toen beide mannen weer vaste grond onder de voeten voelden. Nog diep onder de indruk van de doorstane emotie's stonden ze zwijgzaam naast elkaar. "Weet ge wat" zei Frans, "we gaan er ons nog eentje rollen op de goede afloop". Kazen knikte en lachte opgelucht. Hij besefte maar al te goed dat ze gelukkig deze netelige positie goed hadden afgebracht. Met krachtige haal trokken ze het vuur in de sigaret en bliezen de rook naar over. Die dag kwam de postbode niet op de wijk Aard, maar geen van de bewoners die er wat om gaf. RobVDB
Een grijze mist hing die veertiende januari over de naakte velden. "Jef de facteur" fietste naar het ietwat afgelegen hoevetje van de gezusters Bauwens aan de Boerenstraat. Hij voelde de kille vochtigheid door zijn kleren dringen. Na het overlijden van hun jongere broer Frans, vijf jaar geleden, waren de bejaarde ongehuwde zusters Irma en Rozalieke, alleen achtergebleven in de ouderlijke woning. Irma was een grote struise vrouw, een imposante verschijning voor haar leeftijd, zoals Yvan Heylen ze bezingt in zijn "Ferme boerendochter". Rozalieke daarentegen freel en gebogen door de ouderdom. Zij had in haar jeugd ongetwijfeld model kunnen staan voor het ontwerp van de Barbiepoppen. Ze leefden wat afgezonderd in hun kleine wereld. Buiten de zoon uit de Sparwinkel die een paar maal in de maand de bestelde winkelwaren bracht en de postbode, kregen ze bijna geen ander bezoek over de vloer. De postbode was er echter telkens een welgekomen gast. Hij was sinds de dood van Frans hun toeverlaat voor alles. Een koud of warm drankje, naargelang de tijd van het jaar, was dan vaak zijn beloning. Hun brood bakten ze nog steeds zelf. Jefhief een tweede maal en nu wat krachtiger aan het yzerhengsel van het poortje, maar tevergeefs, het was en bleef op slot. Hij keek verwonderd op zijn uurwerk. Kwart voor negen! Dit was ongewoon hier op dit uur voor een gesloten poort te staan. Jef begreep er niets van. Had Irma een paar dagen niet gevraagd hun "elektriek" mee te nemen als hij de veertiende met hun pensioen kwam? Na nog tevergeefs met zijn vuist op het poortje te hebben gebonkt moest hij noodgewongen zijn ronde verder zetten, andere mensen wachtten. Hij kon de verdere voormiddag dit voorval niet uit zijn gedachten bannen. Hij sprak er met niemand over, de Bauwens' hielden immers niet van teveel ruchtbaarheid rond hun bestaan. Op het einde van zijn ronde werd het hem te machtig en hij besloot vlug nog eens terug te keren naar de Boerenstraat. Misschien waren ze deze morgen wel vergeten de grendel weg te schuiven? Bij zijn aankomst moest hij deze veronderstelling vlug herzien, toen bleek dat sinds vanmorgen niets was veranderd. Het berichtje 227 dat hij achtergelaten had kon hij door de gleuf nog onaangeroerd in de brievenbus zien liggen. De hoge omheining belette zijn kijk op het erf, maar door een kleine opening kon hij wel zien dat de blinden niet geopend waren. Vooral dàt vond hij verontrustend. Weg waren die toch niet, zeker niet op deze datum en dan nog, Rozalieke en Irma gingen immers nooit weg. Onbeantwoorde vragen Hier moest iets gebeurd zijn. De politie moet verwittigd worden. Bij zijn binnenkomst in het postkantoor vertelde hij met bevende stem onmiddelijk het voorval aan de postmeester. De twee onbetaalde postassignatie's als bewijsstukken tussen zijn trillende vingers. Deze keek aanvankelijk met enige verbazing naar Jef, maar zo overstuur had hij nog nooit een postman van zijn dienstronde zien terugkeren. Bovendien was de staat van dienst van eerste postman Van Coppenolle niet van dien aard om aan zijn relaas te twijfelen. Jef was niet bij machte zelf zijn verhaal aan de politie te doen. Nog in de loop van dezelfde dag liep de mare in het dorp. Rozalieke was bewusteloos gevonden in de gang nabij de voordeur. Irma in de voutekamer, dood in bed. In hun slaap verrast door co vergiftiging. Eén uurtje later en ook voor Rozalieke zou alle hulp telaat gekomen zijn, had de dokter gezegd. Voor Jef kwam deze onheilstijding niet zo onverwacht. Een naar voorgevoel was bij hem niet meer geweken sinds vanmiddag. Het trof hem meer dan hij liet blijken. Onder een ruwe bolster schuilde een gevoelig klein hartje, zo meelevend met de mensen van zijn ronde waarvoor hij zich reeds zestien jaar ten dienste stelde. Jef kon de feiten maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij piekerde dagenlang over onbeantwoorde vragen. Was hij niet in gebreke gebleven door te verzuimen de eerste maal hulp in te roepen? Had dan niet de mogelijkheid bestaan ook het leven van Irma te redden? Alleen tegenover zijn vrouw had hij stil deze gedachten geuit. Bij de begrafenis van Irma was Jef één van de paar tientallen mensen die ten offer gingen om hun medeleven te betuigen aan...niemand. Rozalieke was er niet en andere familieleden evenmin. Nu meer dan ooit bleven de sombere gedachten hem achtervolgen. Geen verwijten Na een lange herstelperiode in een ziekenhuis was Rozalieke overgebracht naar een rusthuis. Alleen blijven wonen was niet meer verantwoord. Enkele maanden later was er een bruine briefomslaf van het OCMW-rusthuis Polderzicht, gericht aan de heer Jozef Van Coppenolle. Hij werd door een sociale assistente van deze instelling vriendelijk verzocht zich te melden op vrijdag 3 juni om 16 uur in het cafetaria van het rusthuis. Zijn binnenkomst had iets feestelijks. De bejaarden zaten in een grote kring in de zaal. In het midden zat Rozalieke, omringd door de OCMW-voorzitter en het ganse bestuur van het rusthuis, een rist verpleegkundigen en de dokter van het ziekenhuis die Rozalieke op die tragische veertiende januari de eerste zorgen had verstrekt. Op een sein van een bejaardenhelpster klapten alle aanwezigen in de handen. Rozalieke kwam weifelend overeind en ging Jef tegemoet, dit was toch een andere "Jef de facteur". In burgerkledij deed hij toch wat vreemd en het was bovendien reeds zo lang geleden dat ze hem nog had gezien. Ze legde haar kleine handen in de zijne en weende, ook Jef kreeg een brok in de keel en had zichtbaar moeite zijn emotie te bedwingen. Het mooiste geschenk kreeg Jef uit de mond van de dokter: " Door Uw optreden hebt ge het leven van deze vrouw gered. Zij moet wakker geworden zijn van onpasselijkheid en de dodenkamer zijn ontvlucht. In de gang is ze bewusteloos blijven liggen en ze zou zonder Uw tussenkomst ook langzaam bezweken zijn aan het dodelijk koolstofmonoxide. Voor haar zuster kon geen hulp meer baten, ook niet als U bij Uw eerste komst alarm had geslagen. Volgens onze onderzoeken moet zij reeds in de vroege ochtend overleden zijn". Toen de automatische schuifdeuren van het rusthuis achter Jef toegleden was het alsof een grote last van zijn schouders viel. Zijn vragen waren beantwoord, hij had zich niets te verwijten. Dit besef ontroerde deze grote sterke man zozeer dat tranen van geluk spontaan over zijn wangen rolden. Hij was gelukkig om het gevoel dat hij gedaan had wat van hem werd verwacht, wat zich had vertaald in de redding van een mensenleven. "Roalieke ik kom U nog wel eens bezoeken", beloofde hij zichzelf.