Ouwe knarren (bestaat daar ook een vrouwelijk equivalent van?) herinneren zich ongetwijfeld de hoogtijdagen van de Western.
Ook de treurbuis zag er brood in en pakte uit met Little Joe, Hoss, Adam en pater familias Pa Cartwright, alias Lorne Greene die al eens overspel pleegde met een zijsprongetje dat niet al te ver verwijderd was van het Bonanza-idioom. Het leverde hem een heuse nummer 1 hit op met het meer gesproken dan gezongen epos "Ringo". Lee Marvin deed hem dat enkele jaren later ook na met een nummer uit de populaire musical Paint Your Wagon
De concurrentie zat intussen ook niet stil en plukte hispanic "Manolito" (Henri Darrow) weg bij het naar meligheid neigende Bonanza waar hij als hartenbreker stormenderhand het vrouwelijke publiek veroverde in "High Chaperral".
Nu ja, van Texanen is bekend dat het nogal wildebrassen zijn, Tooter Boatman was niet bepaald een uitzondering op die regel, integendeel zelfs. Leden van zijn band The Chaparrals beweerden dat hij meer liefjes - en meerdere tegelijk - had dan Elvis Presley gouden platen.
Hij trad ooit in het huwelijk en hield dat welgeteld één dag vol, neen, standvastigheid op dat gebied kon je hem niet verwijten. Zijn discografie is anders ook maar een mager beestje, de meeste van zijn nummers bleven steken in het demo-stadium en werden nooit uitgebracht tenzij jaren later op compilatiealbums en nostalgielabels.
De manier waarop hij in 1964 aan z'n eind kwam is al even bizar: onderweg op een highway in de buurt van LA kreeg hij ruzie met z'n maat, een vrouwenhistorie naar het schijnt, waarop de wagen aan de kant gezet werd en de heren besloten een robbertje te vechten in het midden van de snelweg net over een heuveltop. Ze werden aangereden door een auto die uit de andere richting kwam en waren beiden op slag dood. De aanrijder pleegde vluchtmisdrijf en is blijkbaar nooit gevonden.
Nu sta ik werkelijk met de mond vol tanden! Lang geleden, toen ik nog een broekventje was en nog een tijdje daarna, had ik de gewoonte liedjes (titels en uitvoerders) die ik goed vond te noteren in zo'n blauw schriftje met metalen ringetjes. Meestal was dat dan fonetisch want ik moest nog naar het eerste middelbaar waar je in de geheimen van het Engels werd ingewijd.
Nu hadden wij thuis zo'n grote Philips-bak die allerlei vreemde namen had staan op de zenderschaal: Langenberg, Stockholm, Bratislava, Moskou naast Brussel/Bruxelles, Velthem, Hilversum en Luxemburg. Vooral die laatste was interessant want daar speelden ze eindelijk eens wat anders dan het klassieke gejengel van snerpende violen en krijsende diva's.
Van de Bonte Avonden op de gewestelijken kreeg ik op den duur het vliegend flissijn en dus was ik de koning te rijk als ik, alleen in huis en met de volumeknop op max, naar hartenlust kon "surfen" tussen de verschillende golflengtes en zenders waar af en toe compleet nieuwe klanken uit de luidspreker bonkten: rock 'n roll!
Ik ben er mij wel degelijk van bewust dat de introductie deze keer wat lang uitgevallen is, maar dat komt omdat ik werkelijk zo goed als niets kan vertellen over het nummer dat ik vandaag in de etalage wil zetten. Ten eerste gaat het om een obscuur label "Fredlo Records" en tweedens vind ik totaal niets, zelfs geen foto, over het groepje The Nightmares. Het enige wat ik te weten gekomen ben is dat de plaat werd opgenomen rond 1959/1960 in Davenport Iowa en dat de componist "Gonzales" heet.
Terwijl ze in Engeland wild waren van de Apachendans moet het me toch van het hart dat "Greyhound" van een heel ander kaliber was: waanzinnig lekker rockende jammerplanken, een pompende piano en een swingende beat. Daar komt nog bij dat het nummer met 3'38" not done was in die tijd, meestal was het na twee minuten al uit met de pret.
Er was een tijd dat artiesten ook nog live echt konden (en mochten) zingen en er bovendien nog heel patent uit zagen. Dat wil zeggen niet van onder tot boven beschilderd met afgrijselijke tatoos of veiligheidsspelden in de neus of de oren.
Nogal wat meisjesharten gingen tegen 160 per minuut als ze Cliffie bezig hoorden, dat bleek helaas vergeefse moeite, enkele uitzonderingen ter wille van de public relations niet uitgesloten. Niettemin is het een geweldige artiest met een ongelooflijk palmares. Vandaar dat ik teruggrijp naar de periode dat hij nog een echt rock 'n roll icoon was, zeker in het VK waar ze het moesten stellen met Lonnie Donegan of godbetert Russ Conway.
Het is Paasmaandag, tijd dus voor een zoetgevooisd nummer. Travelin' Light uit 1959 maar in een live-uitvoering uit 1961 met behulp van sobere Shadows. Tony (Meehan) hoefde de drumsticks niet eens boven te halen, Jet Harris de blonde god op bas en heruitvinder van de rhythm guitar Bruce Welch. Marvin had toen net van Cliff die legendarische Fiesta Red Stratocaster cadeau gekregen, het allereerste exemplaar ooit in het VK, besteld per postorder. De VS waren toen nog behoorlijk strikt met uitvoervergunningen. Het was de eerste single onder de groepsnaam The Shadows na ambras met de vertegenwoordigers van de Amerikaanse Drifters, hun eerste groepsnaam. Een beetje kenner zal wel doorhebben dat Travellin' Light een doorslagje was van Living Doll, Cliff's vorige hit. En zeggen dat op de B-side de geweldige rocker “Dynamite” stond.
Eén van de meest pure rockers die je je maar kan inbeelden: Gene Vincent en z'n Blue Caps, ooit zelfs in Brussel geraakt in tempore non suspecto.
Dat was in de Ancienne Belgique in 1963 toen die zaal niet veel meer was dan een soort variététheater met als voornaamste spektakel revues en zelfs circusartiesten. Als er dan eens een concert plaatsvond waren dat gegarandeerd Franse chansoniers m/v à la Aznavour en Piaf want de eigenaar had een bloedhekel aan de Vlaamse boerkens.
Hoog tijd voor het serieuzere werk: "Lotta Lovin" uit 1957 en als toemaatje "Long Tall Sally" in de AB in '63, Gene liep toen op krukken want hij was ternauwernood aan de dood ontsnapt bij een auto ongeval waarbij Eddie Cochran het leven liet.
Waarmee niet dat geweldige singeltje van Del Shannon uit 1961 is bedoeld dat hier nog in mijn platenkast zit, maar Larry Donn (Bono AR 1941 – Jonesboro AR 2012) een rockabilly artiest uit Arkansas. Als enige zoon bracht hij zijn jeugd door op de farm van zijn ouders in het godvergeten stadje Bono tussen de country&western van die dagen tot dat in de zomer van 1955 ene Sonny Burgess er een live rock 'n rollshow gaf aldaar, niet veel later gevolgd door Elvis Presley.
Larry dacht bij zichzelf this is it, dat wil ik ook doen: hij leerde gitaar spelen, nam deel aan een talent contest die hij ei zo na won en waar hij (what's in a name) de 14-jarige Benny Kuykendall, die net na hem eindigde, tegen het lijf liep. Met Benny's broer Scotty en drummer Eddie Reeves was het startschot gegeven voor het zoveelste bandje dat Arkansas en het het zuid-oosten van Missouri enkele jaren onveilig maakten.
Evenmin ongebruikelijk was het dat ze in 1958 bij SUN-records in Memphis terechtkwamen, maar van de toenmalige demosessie met o.m. “That's what I call a Ball” is nooit wat aan de oppervlakte gekomen. De kluizen van Sam Phillips herbergen hoogstwaarschijnlijk nog tonnen onbekend onuitgegeven materiaal. Via Bobby Brown kwamen ze bij de eigenaar van het Vaden-label terecht die aanbood dat ze zelf een nummer zouden opnemen. Er werden slechts een duizendtal exemplaren uitgetrokken van Honey Bun, hoofdzakelijk bedoeld om uit te delen bij concerten. Niemand kon toen vermoeden dat ze een absolute klassieker hadden afgeleverd na het aanvankelijke bescheiden succes in hun eigen regio. En zeggen dat het een Nederlander was (Cees Klop) die twintig jaar later Larry en Sonny Burgess op een collectors White Label lp terug in de belangstelling bracht, waarvoor mijn welgemeende hulde. Larry Donn timmerde in de jaren zestig tot veel later aan de ingeslagen weg maar het heeft niet mogen baten.
Luister maar eens naar die messcherpe ritmesectie, de gitaarbreak van Benny, de piano van Teddy Redell (Bobby Brown) en de vocals van Larry die meer dan eens aan Eddie Cohran herinneren.
Eind jaren tachtig ondernam Dunn nog een overzeese trip naar het VK en de rest van Europa tot hij in 1990 een zeer populaire "Rockabilly Days" column had in Now Dig This tot eind 2007. Dat was zowat zijn laatste wapenfeit.
Ben ik nu plotsklaps toch wel teruggeflitst naar mijn kindertijd en de Donald Ducks van toen ik nog in korte broek rondliep, zeker! Niet veel later kwam daar al vrij snel verandering in toen ik zonder ma en pa naar de kermis mocht, voorzien van een voor die tijd royale zondagse cent door een vrijgevige tante. Je wierp al eens een blik over de schouder, keurde het aanwezige jonge vrouwvolk dat in aanmerking kwam voor een ritje in de botsauto's of de rupsmolen dat eveneens voor een namiddag het ouderlijk gezag wist te ontsnappen.
De snoeiharde dreunen van de elektrische jammerplanken uit de bonkende luidsprekers zorgden al direct voor lichtelijk verhitte gemoederen en de kansberekening bij wie het wel zou lukken. Lukte het niet bij de ene, tant pis, op naar de volgende.
Maar goed, we hadden het over de befaamde duck's tale, een kapsel dat Tony Curtis destijds tot een fel begeerde hunk van het witte doek maakte en Elvis Presley, behalve zijn heupwiegen, tot zijn navolgers mocht rekenen.
In de coal mine state Kentucky zag Billy Adams het levenslicht in 1940, zijn vader was een kompel in dezelfde mijn waar Loretta Lynn's vader het zwarte goud bovenhaalde ("Coal Miner's Daughter"). Moeder had de zorg om veertien(!) kinderen van eten te voorzien, wat niet altijd lukte vanwege de extreme armoede waarin het gezin verkeerde.
Geen wonder dus dat de jonge Billy er van droomde te ontsnappen uit dat trieste bestaan want veel meer ontspanning dan een aftandse radio op batterijen was er niet, laat staan geld voor een echt muziekinstrument, totdat een vriendelijke buur hem een simpele gitaar leende waarop hij zich een zeer ritmische eigen stijl aanleerde die de basis werd voor zijn muzikale carrière.
Samen met zijn broer en een bassist hielden ze The Rock&Roll Boys boven de doopvont en algauw kwamen ze in 1957 terecht in de Nau-Voo studio's Ohio met een platencontract op zak en waar ze een stuk of zes singles opnamen.
Eind 1958 - ze hadden zichzelf omgedoopt tot Billy Adams and The Rock-A-Teers en de band uitgebreid - zag het bijzonder grappige You Gotta Have a Ducktailhet levenslicht.
Het zou me ten zeerste verwonderen mocht dit geweldige nummer ooit een Vlaamse radio gehaald hebben - ook niet bij ome Guy, maar dat is allemaal een beetje de bedoeling: grasduinen in zo goed als onbekend werk.
Om Jan De Smet te parafraseren: er zijn wel duizend kings of Rock 'n Roll.
Eerlijk gezegd weet ik het ook niet meer zo precies, hoogstwaarschijnlijk mijn plaats aan het zoeken in de maatschappij in het eerste studiejaar van de jongensschool na de dictatuur van de verschrikkelijke pinguins in de papschool.
Als je braaf was kreeg je van zuster Alena een beloning in de vorm van een uit karton gesneden wit hartje dat je lessenaar versierde. Wie al eens buiten de lijntjes kleurde moest zich tevreden stellen met een grijs exemplaar - het vagevuur - en wie het helemaal verkorven had kon bogen op een zwart gekleurd zieltje - want dat was de eigenlijke betekenis, al begreep ik daar toen de ballen van.
Toegegeven, ik ben er nooit in geslaagd een blank zieltje te veroveren (allicht nu ook nog niet) want je werd verondersteld trouw de zondagsmis bij te wonen, was dat niet het geval kreeg je de dag erna een preek dat je oren uren later er nog van tuitten. Hel en verdoemenis werd mijn deel omdat ik, geheel naar waarheid, op pinksterzondag vader mee moest helpen bij het erwten planten. Dat trauma ben ik in de latere jaren zonder al te veel problemen te boven gekomen.
Anyway, in april van dat jaar werd “Rock Around the Clock” op de wereld losgelaten en dat was het begin van een niet meer te stuiten vloedgolf die tot op de dag van vandaag nazindert.
Ene Elvis Presley dook bij Sam Phillips in Memphis de SUN-studio's in met Scotty Moore en Bill Black. Het resultaat was “That's Allright Mama” tot op heden beschouwd – zij het lichtelijk overdreven – als de geboortedag van de rock 'n roll. Let maar eens op de minimale bezetting sologitaar (Scotty), rhythm (Elvis zelve) en Bill Black's upright bass. Op deze track geen echo, overdubs of drums, het kraakt wel een beetje maar als historisch erfgoed onovertroffen.
Wie maalt er in vredesnaam om de Tsjaikowski's, Chopins of Beethovens als je dit gehoord hebt? Ik in ieder geval niet want na vijf minuten lig ik mij in het beste geval in de armen van Morpheus te wentelen zonder enige rancune.
Oh dear, zover zijn we nu al aanbeland, het eerste jaar van de twenty twenties. Ik kan het ook niet helpen maar ik ben nu eenmaal een halve, driekwart of een hele anglofiel.
En dat terwijl ik nu bijna de hele tijd zit terug te grijpen naar dingen die intussen al meer dan een halfeeuwfeest achter de rug hebben.
If you don't like it, get lost or go elsewhere is mijn devies, sans rancune.
Terwijl het laatste kletsje St-Emilion grand cru van een goed jaar achter de kiezen (of in de gootsteen) verdwenen is vond ik in mijn platenkast tijdens de nieuwjaarsnacht – op tv was het hel en verdoemenis, tenzij je verzot bent op Duitse vedetten uit het Conny Froboess & Peter Kraus-tijdperk – nog een ploatjen van ene Jimmy Gilmer & The Fireballs terug.
Ha, heel toepasselijk Bottle of Wine en met aanstekelijke lyrics:
Singin' for nickels and dimes Times getting rough I ain't got enough To buy me a bottle of wine
Voor de flurken die denken dat ik nu een pleidooi voor alcoholmisbruik zit te houden: je moest eens weten hoever je ernaast zit. In dat geval heb ik er ook een hele sobere versie van Tom Paxton* (hu, who?) aan toegevoegd.
*Ik ga er niet van uit dat Tom hier op een grote fanschare kan rekenen, geef mij eens ongelijk!
Zo rond 2:25 "They claimed it was a Franch* folksong, I had to learn my own songs!" Weergaloos hoe hij de frogs voor schut zet.
* "French" uiteraard, maar dat zullen de meesten onder u toch wel begrepen hebben, mag ik hopen.
Tegelijkertijd ook nog eens een sneer aan een van de grootste paljassen uit de begindagen van de R&R: Norman Petty (Buddy Holly et al) die ontieglijk veel artiesten bedroog en geheel ten onrechte heelder zakken royalties in eigen zak stak.
Je moest eens weten, kinneke, hoe fantastisch wij die Amerikaanse sleeën vonden (en nu nog), geen gezeur over de 25 liter die zo'n V8 in zijn kamizool sloeg. Maar dat ging wel een beetje vooruit hé.
Daar kwam nog bij dat daar minstens een joekel van een radio bijhoorde die niets anders dan blije deuntjes produceerde, in tegenstelling tot de van onder tot boven beschilderde vogelverschrikkers die van de vroege ochtend tot een stuk in de nacht niet verder komen dan oeverloos StuBru-gejengel.
Stel je voor dat die moderne bietekwieten ook nog eens zouden kunnen zingen zonder autotune en andere studiofoefjes, luister maar eens naar Johnny Preston - en dat was niet eens zijn bekendste!