De hemel viel op aarde in stukken En nergens is een bloem die ongeschonden leeft. De aarde stinkt van ’t bloed, dat uit den hemel spat. De wond is groot en niet te helen.
De hemel die gaat dood Het verstand staat stil. De mensch is weg. Hij bracht zichzelve om. De beesten brullen in de straten. Ze ruiken bloed. Ze lekken zich de muilen Ze woelen met hun zwarte snoet de roode aarde om en scheppen zich ’n hemel van kruitdamp en van bloed.
Herfstzegen. Ver en heinde een stille pracht van bomen. Bewaasde weiden dromen, en donker wordt verwacht. In vromend zoet gebeuren verheimlijken de kleuren, vergroeien grond en gracht. En alle zoen is zacht: een vrede ver en heinde; de zomer voelt zijn einde, en de avond raakt de nacht.