CHEERY met een gedicht van auteur Ted van Lieshout. Het woordje kunst.
Het woordje kunst
Eerst dacht ik bij het woordje kunst alleen aan schilderijen, die stilletjes gevangen zijn in lijsten aan de wand. Ik vond dat zielig en ik wou een schilderij bevrij'en, maar ach, ik mocht het zelfs niet eens beroeren met mijn hand.
Toen dacht ik bij het woordje kunst ook eens aan beeldhouwwerken, die doodstil staan gevangen op een sokkel in de grond. Ik heb een beeld gestreeld, maar of een steen een aai kan merken? Ik weet niet eens of 't standbeeld zélf wel wist dat het bestond!
Nu denk ik bij het woordje kunst aan thuis en aan verhalen, die opgeslagen liggen in een dichtgeslagen boek. Ik kan er met mijn vinger en mijn ogen in verdwalen en vind er soms een streling in als ik een streling zoek.
CHEERY met een gedicht van auteur Quirien van Haelen. Feest.
Feest
Het is erotisch om haar klaar te maken Je ruikt haar zilte lichaamsgeur meteen Als jij bekwaam haar code weet te kraken Dan opent zij haar meest intieme zaken En toont haar donkerpaarse edelsteen Je weet dat zij jou heerlijk zal gaan smaken Zij is de lustopwekker nummer één Je zet je lippen om haar lekkers heen En kunt dan met je tong haar vruchtvlees raken Er staat een hele pan voor jou alleen Komt het toilet die nacht dan niet meer vrij Dan zat er vast een slechte mossel bij
CHEERY met een gedicht van auteur Lévi Weemoedt. Gast aan tafel..
Gast aan tafel
Strooi geen zout als ik kom eten: 'k huil er zelf voldoende bij. Want ik kan maar niet vergeten hoe zíj kookte. Ach laat mij u eens trachten te beschrijven wat mij toch zo snikken doet.
Daar is eerst dan de andijvie, Allemachtig! Die was goed! 'k Kon daar wel van blíjven smullen. Zeker met gehakt erbij. En dan yoghurt. 'Dat is,' zei zij, 'om de gaatjes op te vullen.'
Maar vergeet ook niet de boontjes! Vlak ook niet de bloemkool uit! Op de schaal en op mijn koontjes prijkte elke dag vers fruit.
Doch het ergst mis ik de spruiten, Dáár komt nooit iets anders voor...
Mág ik dan mijn neus 'ns snuiten als ik soms haar naam weer hoor...?
CHEERY met een gedicht van auteur Jaap Fischer. Het ei.
Het ei
Ik kocht een ei, de melkboer zei: 't Komt zo onder de kip vandaan, Ik ben nog te laat van huis gegaan Om het mee te kunnen nemen. Hier heeft U een jong leven Voor zestien cent of meer, En namens de ouders: smakelijk eten, meneer.
Het lag nog warm te leven in mijn hand. Ik mikte reeds zorgvuldig op de harde hete rand Van de pan en ik kon de geur al ruiken Van dit al te vroeg geremde kuiken.
Toen het ei zei, toen het ei zei: Denk 'ns dat het een jongetje is Dat je je gaat staan bakken. Denk 'ns dat het je broertje is Dat zacht sist in de pan Denk 'ns dat ie verkrampt uit angst De rand probeert te pakken ... En dat 'ie dan terug in de boter glijdt Wat dan, wat dan ... ?
Ik rolde het zorgvuldig in een deken, En heb toen zelf Twee weken liggen wachten op iets moois, Slechts verwarmd door een hoop, Slechts verwarmd door een laken, Tot het ei begon te kraken ...
En 't kuiken zei, 't kuiken zei: Haha, 't was geen jongetje, Dat je had willen bakken. Haha, 't was je broertje niet Dat in de pan was gegaan. En ik had me weer voor de zoveelste keer Door een kuiken laten verlakken Maar de volgende dag at ik rijst ... met hele jonge kip of haan.
CHEERY met een gedicht van auteur Roger M.J. De Neef Met mes en vork..
Met mes en vork
Aanbraden op hard vuur; Boter, ui, boompje peterselie En graag dat teentje knoflook Want die moeten erbij.
Schrik nu en kleur Sudder. Geur.
Zeker, ik bestrooi je Met peper en zout, Ik prik je waar is voorgeschreven En niettemin draai ik je teder om. Ik blus je grote bek en even hap je In een wolkje droge witte wijn.
Eigenlijk had ik je nog willen kietelen Met citroensap of met mierikswortel, Maar bij dit gerecht moet recht geschieden En daarom garneer ik je Met de gramschap van tomaat.
Zo, nu ik klaar ben En jij helemaal gaar Leg ik je neer Op een bedje van sla.
CHEERY, met een gedicht van auteur Hugo Claus. Asperges zijn meestal heren...
Asperges zijn meestal heren,
Asperges zijn meestal heren, meerderjarig en gaarne samen. Zeker, er zijn ook dames bij, die dragen bessen in de late zomer en anderen groeien wild en vrij in Venetië, de eerste dagen van mei
Soms waan ik mij zo'n heer, (weerbarstig en met een onzeker geweten. Men kan niet alles van mij eten, mijn vel moet men eerst terdege pellen,)
een heer, neef van de hoppescheut en van de schorseneer, in de bittere aarde geteeld en éénmaal in het licht, gegrepen en graag geknepen.
En ook als ik reïncarneer, dan niet Oosters in een kever of in een jonge loopse hond maar als in de tijd van mijn leven door een prinses vastgebonden, oprecht rechtop klaargestoomd en dan glijdend in haar mond. Een winteravond lang geurt haar stil water naar mijn diepe grond.