Goddank! Ik heb 'm eindelijk teruggekregen, de ouderwetse kachel van mijn prille jeugd. 'k Heb overal gezocht, op markten en in stegen! Daar staat hij nu... en vult mijn hart met stille vreugd.
't Is nog zo'n echte oude kachel, met dat lofwerk, - een gat van boven voor een keteltje bestemd - met bloemen, blaren, koppen, krullen; alles grof werk, en binnenin een schuivend deurtje dat wat klemt.
Wees welkom zwarte vriend! Wij zullen samen praten! Gij zult mij spreken van de goede oude tijd, van 't leven zoals 't was toen w'om de kachel zaten, van huiselijk geluk en van gezelligheid.
Vulkachel! Denk maar niet dat j'ooit weer hier geduld wordt! Jij komt er niet meer in! Geëindigd is je rijk! Prozaïsche meubel! Bak die door de meid gevuld wordt, trots al je warmte, koud fosforiserend lijk!
Wat heb ik dikwijls in mijn verre kinderjaren, de tijd verdromend als een kind, een mens, dat doet, door 't reetj'in rosse, laaie lichthuis zitten staren, mij wilde fantasieën tov'rend uit de gloed.
'k Wist toen nog zo niets van 't wonderlijke leven, 't was één mysterie, warr'lend door mijn kinderbrein, een moeilijk, lang verhaal, in vreemde spraak geschreven, een mooi vermoed tableau daar achter 't toe gordijn.
'k Zit peinzend met de pook in 't kolenvuur te wiebelen, en meen'ge herinn'ring heb 'k weer opgepookt. Nu... voel ik wel iets vochtigs in mijn ooghoek kriebelen... Is't de herinn'ring? Of is het dat de kachel rookt!!!
|