+ Poëzie.
Deze straat is mij vertrouwd en dit lage huis is bekend. Draden geel stro,
gekanteld over het raam. Er waren jaren van oorlog en ernstige terreur.
Jaren van gewelddadige, krankzinnige krachten. Ik herinnerde me de
dorpskinderjaren, ik herinnerde me het dorp en het stadhuis. Ik zocht
geen roem of vrede, ik ben bekend met het verlies van deze oude glorie.
En nu, terwijl ik mijn ogen sluit, zie ik alleen het huis van mijn ouders.
Ik zie de tuin in bruine vullingen, stilletjes lag augustus aan het hek.
Houd de linden in de groene poten en vogels tsjilpen. Ik hield van dit
mooie huis. De boomhaard, de boomstammen was er een vreselijke
rimpel. Onze tuin was op de een of andere manier wild en vreemd,
geweekt in een regenachtige nacht. Het is zichtbaar, hij zag verre
landen. Slaap van een andere en bloeiende porie, gouden zanden van
de costa's en kristtalen vazen van Venetië. Ah, en ik ken deze landen,
er is veel de weg daar naartoe gepasseerd. Alleen dichter bij mijn
thuisland zou ik nu willen zwaaien. Maar die zachte sluimering stierf
weg, alles was vervuild met zwarte rook. Vrede voor jou, gele stro,
vrede voor jou, eens was mijn mooi huis een thuis.
|