+ Poëzie.
We keken 's nachts naar de zee. Onder ons brak de rots af storte in de afgrond. In de verte waren de vervagende golven wit, en de achterwaartse wolken vlogen uit de lucht, en de nacht gekleed in schoonheid, sterrenhemel.
Genietend van de uitgestrektheid van de dubbele beweging, is de droom het verzwakkende land vergeten, en van de zee en van de nachtelijke hemel. Als van de andere kant van de inheemse, stroomt de genezende kracht in het hart.
Alle woede van de aarde, snel benauwend, op zijn eigen manier, we vergaten het allebei, alsof de zee mij tot rust bracht, alsof je verdriet was gesmolten, alsof de sterren je overwonnen.
We hebben je ontmoet bij zonsondergang. Je hebt de baai met een riem gebroken. Ik hield van je witte jurk, ik vond de verfijning van een droom echt niet leuk .
Er waren vreemde stille samenkomsten. Vooruit, op het zandspit. De avondkaarsen verlichtten. Iemand dacht aan bleke schoonheid.
Benaderingen, rendez-vous, verbranding. Accepteert geen azuurblauwe stilte. We hebben elkaar ontmoet in de avondnevel, waar rimpelingen en riet zich aan de kust bevinden.
Geen melancholie, geen liefde, geen wrok, alles vervaagde, het ging voorbij, hetging weg. Het witte kamp, de stemmen van het requiem en je gouden roeispaan.
Een mooie visser, een slaapplaats van je toren. Ga en zit bij me, geef me je hand.
Vertrouwen op het hoofd. Op de borst buig je me. Je gaat tenslotte zorgeloos naar de diepte toe.
Met het getij. Dat de zee, mijn borst. En vele prachtige parels. In de diepten ervan.
|