+ Poëzie.
Wie zal jouw glimlach begrijpen? En de azuurblauwe ogen van expressie. Hij zal het begrijpen in zijn gebed. En enthousiaste lippen wachten.
De dag pauzeert over de hete aarde. En, onvergankelijk met porfier. Hier is het, Apollo is jong. Verre bladeren met pijlkoker.
Laat je glanzen, betovert ons, laat hem gedragen worden door jou, maar aan jou, ons gebedsuur, dat ons tegemoet vliegt in het hart met de dageraad.
Binnenkort zullen de vogelkoppels terugkeren. Zal warm zijn, en, groeiend. In het veld, het gras en de regen zijn koud. Elke lente is zo vrij. Jij, je krijgt de zon in warme plassen. Glans in de ramen voor alle verkoudheid. 'S morgens met de geur van gevoelige dromen, in een handvol minuten. Het leven, gebogen onder het gewicht van sneeuw, dwaalt op blote voeten, in de zin van niet geschoeid, bereikt voor lichte wapens en takken, deze winter glimlachte zelden, groot verdriet en pijn. Spoedig terugkeren vogel koppels, slapen, slapen, er zijn vogels gekoppeld, is er een gelijkspel, zal het warm, draaien stromen, één maakt hun nesten, andere om te vliegen, vallen, opstaan weer om te studeren, nooit slapen op de rand. Binnenkort de lente.
Ze passeerde voor mij, zoals de aarde,
in de schittering van een heldere dag.
En met een lichte glimlach, haar ogen glinsterende,
Ze keek me aan.
Lawaaierige taxichauffeurs, rennende kinderen,
ik hoorde een rollende lach...
Oh, de grijze lucht, oh, draadnetwerk,
Oh, smeltende, smeltende sneeuw
Laat mijn ziel smelten voor haar.
Voor haar alleen en met haar wil ik gaan.
Ik laat ze altijd verliezen in deze race.Rond gedoe en gedoe.
Paranoïde broodjes en captures.
Ik zit aan de piano te kijken, niets te zien.
Weet je nog, ik gaf je een guppy vis.
Hoe ben je blij geweest. Toen was je jonger.
Toen kon je je verheugen. Ook dat is nu
verleden tijd.
|