+ Poëzie.

 Mijn engel is goud, mijn vriendin is de herfst. Ik hou van je bevriezing in de ochtend, je velden verwoest beleg. Ik hou ervan om een handvol op de gekwetste lippen te drukken, de bittere geur in te ademen, En naar de stilte te luisteren en alleen te zijn. En geen spijt heb van het verleden, hoe goed het is om vrede in je hart te voelen. In een opstandig hart, als in een rustige tempel houd ik van het koesteren van koninklijke droefheid. En kijk eenzaam hardnekkig, begrijpend zijn goddelijke essentie. Ik vind het leuk om door de donkere steegjes te dwalen. 's Avonds wordt het licht van de ramen verlicht, de zonsondergang aan de horizon brandt. Gevallen bladeren goud en koper verspreid op natte trottoirs. En binnenkort, binnenkort, strenge winterdoekenbanken op de boulevards, bomen en stille huizen. Maar je zult de stad verlaten, mijn engel van goud. Haast me niet en droom niet met mij. Ik weet het, afscheid is onvermijdelijk met je bescheiden schoonheid. Laat de lucht inademen met een verkwikkende lucht, als een jonge rode wijn. En luister naar de stilte van het gerinkel. Wat er zal gebeuren, het is niet te weten ...


De liefde brandde, en niet smeulde. En toch, tot mijn vreugde, niet tot as, brandde het, maar als een berk, tot kolen. Niets kan niet worden beschermd, passie en woede ontwikkelen, alles kwam met vuur en rook en alles viel uiteen. Overleden?Nee, dat is het niet. In plaats van de anderen weet ik de prijs van steenkool. En elke zwarte steenkool. In het hart van de koude winter. In mijn hart, zoals in de ruwe berg, is het nutteloos om tegen hen te liegen. Alleen een licht. Ja lippen. Ja lippen, om te ademen. Passies gaan niet verloren. Boven de leugens. Opnieuw lach ik. Wees niet sluw. De liefde brandt met het tweede vuur. In zo'n vuur wordt ijzer gesmolten.

 De schepen gaan staan en liggen op de baan, maar ze keren terug door de stormen. Het duurt net een half jaar, en ik zal verschijnen, om weer weg te gaan. Om weer zes maanden te vertrekken.






Het jaar 2018; Wie is wat ...
Helemaal van jou: Verlangend naar een wonder. Alle angst vande April-dagen.
Alles dat zo naar de hemel reikte. Maar vraag niet om reden. Ik zal een meisje
tot de dood zijn, ook al ben ik van jou. Schat, deze winteravond.
Laat je verrassen, stoor me niet, wees, als een jongen, in een vreselijk
geheim en blijf me helpen, meisje, hoewel vrouw.






|