De sneeuw wervelde rond, honderdvoudig geschroeid, langzaam en strikt omcirkeld. En onder de lopers van de dageraad zwom de weg van januari. Slordige stoep leg in een witte puinhoop. Pijnlijke herinnering aan studentennotitieboekje. Oh, hoeveel sneeuw, hoeveel sneeuw, wat een schone pagina passeer zonder een spoor achter te laten, en struikel niet in de leegte. Ah, jeugd, jeugd, mijn kindertijd. Mijn porseleinen schotel, ik zal niet naar je kijken, ik zal je niet bereiken. Boven de roze lantaarns, boven de blauwe lantaarns De sneeuw omcirkelde en de lippen zelf zei iemands naam.
|