Vandaag de herfst ging de deurbel voor mij, ik stond op de trap en wachtte. Ik was met stomheid geslagen toen ze opende, ze was zo magisch.

Een stapel prachtig, felrood haar, een gebeitelde neus, het rudiment van dieprode lippen, en een blik zo gek uit de ogen van schaamteloze. Wezel, wie zal hier onbeleefd zijn?

Ik stond versteld van de deuropening, ze liep en vlak achter haar aan, zo'n schoonheid schoot plotseling in de wind, dat was niet haar schat, schat.

We dronken thee met een beetje herfstgebladerte, huilden samen met zware regen. Oh herfst, je bent de vreugde van mijn ziel. Ze zijn rijk aan zielen die in de herfst zijn geboren.

Toen ze wegging, keek ik heel lang naar de deur, zonder de deur te durven sluiten. En er viel sneeuw uit de lucht. Alleen als aandenken zijn lijsterbessen triest en een beeld dat je niet mag vergeten.

|