IJsgebonden rivieren en meren, in de besneeuwde nevel van bosjes en bossen. Onder de voeten kraakt de sneeuw onzorgvuldig,
de zon kan de krachten van de duisternis niet overwinnen. Maar de mees zingt, zacht, zacht, alsof er geen winter is.
Ik droomde 's nachts van bergen.Hoge berg, dezelfde waarmee we gisteren reden. We bereikten het naburige dorp. Haasten langs de maagdelijke landen, en 's nachts sneeuw en skiën, stralende sneeuw en skiën. De hele tijd dat ik droomde.
Onder de winterzon sinds december, zonnebaadde de sneeuw, tevergeefs geprobeerd. Hij lag als strandmensen op het strand, terwijl de vorst op zijn hoede was. De zon warmt op, het smelt. De kleur blijft niet hangen. Al ontmoette hij de lente, en alles schittert met wit.
Een zilveren sluier verspreid over de bomen. Sneeuwwitje, pluizig, Lace schoonheid.
En een trieste berk die ik mezelf niet kon herkennen. Dit is hoe de bekwame boomtakken de winter sierden.
*
Wat een nacht! Krakende vorst, geen enkele wolk aan de hemel. Als een geborduurde luifel staat het blauwe gewelf vol met frequente sterren. Alles is donker in de huizen. Bij de poort, sloten met zware sloten. Overal rusten de mensen. Het lawaai en het geroep van de handel hielden op. Zodra de werf blaft, dondert hij met een rinkelende ketting.
|