Die op een winterochtend, wanneer pluizige sneeuw valt, en een rode dageraad. Op de grijsharige zanden aan de kust kijkt met schroom. Luisterde naar de klokken van het klooster. In de strijd tegen een windvlaag werd dit gerinkel door hen ver door de lucht gedragen. En de reizigers vonden het meer dan eens leuk. Als een stem van dood of onsterfelijkheid. En ik hou van dit geluid! - hij is de bloem van de Grafheuvel, het mausoleum, dat niet zal veranderen; noch het lot, noch de kleine tegenslagen van mensen zullen hem overstemmen; altijd alleen. De sombere heerser van de hoge toren. Hij verkondigt alles aan de wereld, maar hij is zelf een vreemdeling voor alles, aarde en hemel.
|