JANTJE EN DE LANDMAN.
Jantje stond eens met zijn makker.
Bij de landman op den akker.
Jantje sprak wat domme man.
Zeker weet hij nergens van.
Zonder enig overleg.
Gooit hij zomaar bonen weg.
Landman sprak toen onder tÂ’zaaien.
Kind na zaaien komt het maaien.
Ieder boon hier op het land.
Geeft er zeker naderhand.
40-50 en nog meer.
In den blijde oogsttijd weer.
Zeg onnozel knaapje zeg.
Gooi ik dan mijn bonen weg?
Jantje sloeg toen de ogen neder.
En hij sprak ik zal nooit weder.
Op het werk van oudere lieden.
Zo bedillend neerzien.
Moraal:oordeel niet te snel maar aanschouw de werken van ouderen en leer er van.
Dit gedicht heb ik van mijn ouders geleerd, toe brachten ze op deze wijze
Hun kinderen de opvoeding die ze nodig hadden in het leven .
|