In maart wanneer de winter achter ons ligt en de ontwakende natuur ons zachtjes toelacht als een die pas hersteld en ons zo dierbaar is wanneer de hemel blauw,nog huiverig doorvlokt wordt door de laatste sneeuw en het middaguur gekleed gaat in de prille witte sluier van de dageraad wanneer het zachter weer de marmeren stoplling van de wateren doet smelten wanneer het jonge blad aan dunne takken de bomen met een groenig waas omhult en wanneer de vrouw nog eens zo mooi is door de ongereptheid van de dag en door het weer opbloemen van onze liefde waarin ze opnieuw schroomvallig wordt oh,zou ik die zeldzaam mooie dagen niet moeten grijpen in hun vlucht? Want zijn zij niet de ochtenden der jaren en de jeugd van het verlangen? Maar ik proef de droeve smaak ervan zoals een uil wanneer de ochtend gloort met ogen wijd en vol van nachtelijk duister het licht vreeest dat ze kwetsen zal. zo sper ik,komende uiit de winterruw mijn ogen nog donker van een duistere droom vol lege woorden wijd open en voel me pijn gedaan door de natuur . Nico Pot